Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Het geschenk. I. Hij trok het schuifken open, Het knaapje stond aan zijn zij En zag het uurwerk liggen: ‘Och, grootvader, geef het mij?’ - Ik zal 't u wel eens geven, Toekomende jaar misschien, Als gij wel leert en braaf zijt, Zeî de oude, wij zullen zien. ‘Toekomend jaar!’ sprak het knaapje, ‘O, grootvader, maar dan zoudt Ge lang reeds kunnen dood zijn; Ge zijt zoo ziek en zoo oud!’ En de oude man stond te peinzen, En hij dacht: het is wel waar, En zijn lange vingren streelden Des knaapjes krullend haar. Hij nam het zilvren uurwerk, En de zware keten er bij, En leî ze in de gretige handjes, ‘'t Komt nog van uw vader,’ sprak hij. [pagina 37] [p. 37] II. Daar was een grafje gedolven; De scholieren stonden er rond, En een oude man boog met moeite Nog eene knie naar den grond. Het koele morgenwindje Speelde om zijne haren zacht; Het gele kistje zonk neder; Arm knaapje, wie had dat gedacht! Hij keerde terug naar zijn woning, De oude vader, en weende zoo zeer En lei het zilvren uurwerk In 't oude schuifken weêr. Vorige Volgende