Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Het noodlot. I. Zij lag nog in haar wiegje In zoete kinderrust; - Ik zal haar alles geven, Wat maar haar hartje lust. Hij zag ze de oogjes oopnen, Hij kent haar zoeten lach; - Zij zal de vreugde wezen Van mijnen ouden dag! - Zij zal 't mij eens vergelden, Dat ik die droeve straf, Dat ik geen tweede moeder Aan hare kindsheid gaf. II. Hij spreekt van haar zoo zelden, En denkt zoo veel aan haar; Zij ging uit vaders woning, Zij was maar zestien jaar! [pagina 32] [p. 32] Och, 't water zoekt de dalen, Het loof zwerft met den wind; Wat zegt gij aan het noodlot: Laat mij mijn eenig kind. Hij zag voor haar de toekomst Zoo kommerloos en hel, En ze is zoo jong gestorven In hare kloostercel. Vorige Volgende