Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] De gouden bruiloft. Twee kinders uit éen dorpje: Zij gingen school te gaâr; Nu was't hun gouden bruiloft; Zij zaten naast elkaâr. En nicht en neven kwamen In bonten feestdos uit, Des bruîgoms oude zuster, De broeders van de bruid. Hij streek zijn zilvren lokken, En zegde stil tot haar: ‘Zoo zaten we aan ons bruiloft Met wit gepoederd haar.’ En de oude vrouwe lachte, En zeî aan d' ouden man: ‘Dat is zoo lang geleden, En weet gij daar nog van?’ Zij zaten aan de tafel, En zang en kout begon; Zij zong het oude liedjen, Het éenig dat zij kon. [pagina 17] [p. 17] Zij zong niet luid, niet helder: Zij zong alleen voor hem; Was 't de ouderdom die beefde In hare trage stem? Een traan zwol in zijne oogen, Hij glimlachte, en hij dronk. Hij dacht aan 't kleine meisje, Dat ze eens in slaap zoo zong! Och! 't was hun eenig kindje, Het groeide in schaatrend spel - Dat is zoo lang geleden, En 't heugt hem nog zoo wel. Op zijne knieën zat het, En speelde met zijn ring, Of met de gouden keten, Waaraan zijn' uurwerk hing. En vader lachte, en moeder Zeî dat hij 't kind bedierf; De koorts kwam in de woning: Het kleine meisje stierf. Toen gaârden zij zijn kleedjens En 't kinderspeelgoed op: Een paar versleten schoentjes, Een valhoed en een pop. [pagina 18] [p. 18] Daar lag 't gesloten grafje, Daar stond het kleine kruis, En vader zat bij moeder, En 't was zoo stil in huis! En lange, lange jaren Zijn sedert heengegaan, En andre houten kruiskens Op kindergrafjes staan. Nu was 't hun gouden bruiloft; De gasten waren heen, En de oude vrouw zat weder Met d' ouden man alleen, Alleen na vijftig jaren. Waaraan dacht de oude man? Wat dacht zijne oude huisvrouw?... Daar spraken zij niet van. Vorige Volgende