Zangen van Bilitis(1969)–Pierre Louÿs– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 163] [p. 163] De duif Sinds lang, sinds lang al ben ik mooi; de dag komt aan dat ik niet langer vrouw zal zijn. Dan leer 'k de hartverscheurende herinnering kennen, het brandende verlangen van de eenzaamheid, de tranen in de handen. Als 't leven dan een lange droom is, waartoe die te weerstaan? Nu eis ik vier tot vijf maal in één nacht genot van liefde en als mijn flanken uitgeput zijn, val ik in slaap daar waar mijn lichaam neervalt. 's Morgens sla ik mijn ogen op en huiver in mijn haren. Een duif zit in mijn venster; ik vraag haar welke maand we hebben en ze zegt: ‘Het is de maand dat vrouwen in de liefde zijn.’ Ah! Wat de maand ook moge zijn, de duif spreekt waarheid, Kupris! En ik sla beide armen om mijn minnaar en heftig trillend rek ik dan mijn nog verdoofde benen tot aan 't voeteneind van 't bed. Vorige Volgende