Zangen van Bilitis(1969)–Pierre Louÿs– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Hymne aan de nacht Het duistere massief der bomen beweegt niet meer dan dat der bergen. De sterren vullen een onmetelijke hemel. Een windje, warm als menselijke adem, streelt mijn ogen en mijn wangen. O Nacht die alle Goden baarde! Hoe liefelijk ben je aan mijn lippen! Hoe lauwwarm ben je in mijn haren! Hoe diep dring je vanavond in mij binnen, hoe voel ik mij nu zwanger van jouw hele lente! De bloemen die gaan bloeien worden allemaal uit mij geboren. De wind die ademt, is mijn adem. De geur die aanzweeft is mijn diep begeren. En alle sterren twinkelen in mijn ogen. Jouw stem, is dat het ruisen van de zee, is dat de stilte van de vlakte? Nee, ik begrijp hem niet, jouw stem, maar wel maakt hij me zo verward dat bei mijn handen nat zijn van de tranen. Vorige Volgende