Zangen van Bilitis(1969)–Pierre Louÿs– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Afwezigheid Zij is uitgegaan, zij is ver weg; toch zie ik haar want alles is vervuld van haar in deze kamer, alles hoort haar toe, ook ik als al het andere. Dit nog lauwwarme bed waardoor 'k mijn mond laat dwalen, toont in z'n kreukels nog de maten van haar lijf en in dit weke kussen heeft haar kleine hoofd geslapen, gewikkeld in haar haren. Dit bekken is hetgeen waarin zij zich gewassen heeft; die kam is doorgedrongen in de klitten van haar zeer verwarde haren. Die muiltjes sloten om haar blote voetjes. En deze gazen zakjes hielden haar borsten omvat. Maar wat ik met geen vinger aan durf raken, is deze spiegel waarin zij haar vurig hete, blauwe plekken heeft aanschouwd, waarin wellicht het spiegelbeeld nog nabestaat van haar vochtige lippen. Vorige Volgende