Zangen van Bilitis(1969)–Pierre Louÿs– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Het graf der Najaden Dwars door het witberijpte bos liep ik; mijn lange haren voor mijn mond bloeiden met kleine pegels ijs en mijn sandalen waren zwaar van modderig-geplakte sneeuw. Hij zei tot mij: ‘Wat zoek je hier? - Ik volg de sporen van de sater. Zijn kleine gaffelige stappen zijn beurtelings geplaatst als gaten in een witte mantel. Hij zei tot mij: ‘De saters zijn gestorven.’ ‘De saters zijn gestorven en de nimfen ook. Sinds dertig jaar is er geen winter meer geweest zo streng. De sporen die je ziet zijn van een geitebok. Maar laten we hier blijven, want hier is hun graf.’ En met het ijzer van zijn pikhouweel brak hij het ijs over de bron waar weleer de najaden lachten. Hij nam de grote koude brokken en ze opheffend naar de bleke hemel blikte hij er dwars doorheen. Vorige Volgende