Zangen van Bilitis(1969)–Pierre Louÿs– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] De nacht En nu ben ik het die hem op gaat zoeken. Heel zachtjes sluip ik elke nacht het huis uit. Langs een lange weg ga ik tot aan zijn weide om hem te zien slapen. Soms blijf ik heel lang zitten zonder iets te zeggen, gelukkig dat ik hem alleen maar zien mag; met mijn lippen nader ik zijn lippen om alleen zijn adem maar te kussen. Dan, plotseling, strek ik mij op hem uit. En in mijn armen wordt hij wakker. Opstaan kan hij niet meer omdat ik hem bevecht. Hij geeft zich over, lacht en klemt mij aan zijn borst. Zo spelen wij dan door de nacht. ...O vroege dageraad, kwaadaardig schijnsel, ben je er al? In welke altijd nachtelijke spelonk, op welke onderaardse weide kunnen wij zo lang minnen, tot wij iedere herinnering verloren zullen hebben... Vorige Volgende