[XXXVI]
Bedeesd vroeg zij: ‘Dus ik zie je morgen?’
‘We zouden samen kunnen lunchen.’
‘Ik kom straks naar je toe...’
‘Nee!’
‘Je bent hard,’ zei ze. ‘Ik geloof niet dat ik het ooit zolang heb volgehouden. Je overdrijft, vind je ook niet?’
‘Je vergist je. Het is anders.’
‘Waarom heb je mij dan de kaas gegeven?’
Ik pakte haar beet en kuste haar hard op de mond.
‘Tot morgen,’ zei ik.