[XXXII]
De volgende ochtend zocht Tony een taxi voor ons en ging met me mee naar de bank van lening. Met het geld van de sieraden kocht ik een treinbiljet. Bij mijn terugkomst trof ik mijn zuster in de badkamer aan. Haar buik en borsten waren vol rode vlekken, zelfs haar gezicht.
‘Ik ben lelijk als ik bang ben,’ zei ze.
‘Jij hebt gewonnen, Merche.’
‘Je vergist je,’ zei ze. ‘Je vergist je: ik houd van je.’ Later zei ze: ‘Ik kan je niet naar de trein brengen. Ik kan zo niet de straat op.’
Tony hielp mij met het inladen van de bagage in de taxi; toen we klaar waren haalde hij vanachter zijn rug een pakje te voorschijn. ‘Voor jou,’ zei hij.
Ik maakte het open en zag dat het de sjaal bevatte, de paarse sjaal waar hij zo trots op was. Ik wist niet wat te zeggen. Ik schudde hem de hand. Ik dacht, niet zonder zelfspot: ik hoef hem volgende maand niet te vermoorden.