‘Niet voor zover ik weet, Merche.’
‘Dus je weet het ook niet?’
‘Niet meer dan jij,’ zei ik, haar aankijkend.
Zij vertrok geen spier.
‘Ik vertrouw je,’ zei ze.
De zesde dag kwam Luis opdagen. Het dienstmeisje deed hem open en loodste hem mee naar de keuken. Gillend van het lachen kwam hij terug.
‘Wat een mop... hoe ondeugend, ze hebben liggen naaien op het dak.’
‘Werkelijk?’ vroeg Mercedes sarcastisch. ‘Er is al geen jaar iemand boven geweest, het is afgesloten.’
Luis was niet uit het veld te slaan. Hij haalde zijn agenda te voorschijn en tekende voor hoe het gebeurd kon zijn.
‘Maak je niet ongerust,’ zei hij tenslotte. ‘Niemand zal jullie verdenken. Het kan alleen van het dak gekomen zijn. Of van beneden, omhoog geblazen door de wind.’
‘Daar woont niemand,’ zei Mercedes snibbig, ‘die zijn al maanden weg.’
De zevende dag keerde de rust weer. Onbekende handen hadden het condoom van de waslijn gelicht. Het dienstmeisje kondigde het nieuws aan als een noodlotstijding.