Als broer en zuster
(1965)–Esteban López– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
[pagina 78]
| |
Haar ogen. Eén opengesperd, uitdagend oog. Ik volgde haar, toen kwam ik dichterbij, mijn armen tegen mijn lijf gedrukt. Nog enkele stappen--en toen: ‘Blijf waar je bent. Kom niet dichterbij. Hoe kon ik weten dat je zou komen? Je hebt me nooit geschreven!’ Het was een litanie, een web van klanken dat verscheurd diende te worden, een te overbruggen kloof. Mijn zuster stond voor mij: een gestalte, een gelaat met twee ogen. Haar gelach drong tot mij door. Ze zigzagde van mij weg in de richting van de slaapkamer. De deur stond op een kier. ‘Ik moet me verkleden,’ kondigde ze aan. ‘Het is alsof je nooit bent weggeweest.’ Na enige aarzeling: ‘Als je wilt, mag je naar me kijken...’ Liefkozen als altijd, tartend aanhalig, tot er opeens (en dit was nieuw) geen belemmering meer was en onze grenzen opgehouden hadden te bestaan; we stopten, onze lichaamswarmte als iets tastbaars tussen ons. ‘Het is te dwaas,’ zei ze geprikkeld. ‘Het is onmogelijk.’ ‘Jij hebt nooit voor iets anders geleefd.’ ‘Het is zondig. Het gaat te ver.’ ‘Onzin.’ | |
[pagina 79]
| |
Eindelijk en voor het eerst de paring. Zij was niet passief, ze vulde mij aan--ongevormde bedoelingen en halfvoltooide bewegingen zonder geestdrift doch zonder hoon. Wat mij betrof: een vrome, alles overheersende aandacht. In de zoete mist daarna probeerde ik genot te ontdekken en vond het er niet. Ik stond voorzichtig op en bedekte haar met het laken dat ik op de vloer vond. Ze sliep, haar neusvleugels bewogen als kieuwen, haar oogleden trilden en het dons op haar slapen deinde, zij was een en al beweging; ik trachtte ontroerd te zijn maar slaagde er niet in. Zij werd wakker en ik was bang. Ze ging rechtop zitten en trok het laken om zich heen. ‘Heb je opgepast?’ ‘Ja.’ ‘Ben je er zeker van?’ ‘Ja!’ ‘Je liegt. Ik geloof je niet.’ Het geluid van een claxon, een auto manoeuvreerde uit de garage beneden. Ze geloofde me niet. ‘Ik ga nu maar,’ zei ik. ‘Kom gauw terug. Ik zal je missen.’ Ik keek haar aan. Ze lonkte naar me, verdrietig en teder tegelijk. Vlug liep ik op haar toe en nam haar in mijn armen. Daarna kon ik weggaan. |
|