Ik trok me terug en nam een hap, een veel te grote hap; ik kauwde gehaast en had moeite met doorslikken.
‘Herinner je je mijn brieven nog? Al die brieven die ik je stuurde? Was je er blij mee?’
‘Welke brieven?’
‘Vanaf de allereerste,’ zei ze.
‘Ik heb ze allemaal bewaard,’ bekende ik.
‘Ze zijn van Luis,’ zei Mercedes.
Ik begreep het niet.
‘Luis heeft ze geschreven,’ legde ze uit, ‘woord voor woord, en toen je me vroeg ze niet te tikken maar te schrijven, heb ik ze overgeschreven. Had je dat gedacht? Had je zoiets van me verwacht?’
‘Ach, waarom niet tenslotte.’
‘Ben je nu boos?’
‘Waarom deed je het?’ Ik at door maar vermeed haar aan te zien.
‘Wat wil je,’ zei ze. ‘Het kon me geen moer schelen, ik wist niet wie je was en het kon me niet schelen ook. Wat maakt het uit, was je er gelukkig mee of niet? Wat maakt het jou uit wie ze schreef... als Luis het niet gedaan had zaten we hier niet.’
‘Je hebt gelijk,’ zei ik.
‘In het vervolg zal ik je zelf schrijven,’ beloofde zij. ‘Altijd!’