men, ik voelde dat ik bloosde. Ze bracht haar gezicht bij het mijne... haar lachende gezicht. Een vreemde gedachte beving mij: zij bijt, hoe ze ook lacht, zij bijt!
‘Integendeel. Ik vind je erg aardig,’ zei ik. Ik greep haar nek en kuste haar op de mond, met dichte ogen, mijn lijf schrap zettend tegen het hare. Ik tuimelde bijna toen ze mij van zich afduwde.
‘Idioot! Wat moeten je ouders ervan denken? Maak dat je wegkomt...’
‘Ben je nu tevreden?’ vroeg ik ernstig.
‘Ik wil nu slapen.’
‘Ben je boos?’
Ze schaterde het uit. Tot mijn verwondering lachte ik mee. Zonder veel moeite duwde ze me de kamer uit. Pas toen ik beneden was, drong het tot me door wat er gebeurd was maar ik wist niet wat ik ervan denken moest; ik viel in slaap.
Vanaf dat ogenblik zocht ik voortdurend haar gezelschap. Ik haastte mij uit school naar huis en was radeloos als ik haar daar niet vond. Ik wist mij op een weg waarvan ik het einde niet kon zien, maar ik liep hem af en zij was bij me. Ik voelde mij er allerminst toe aangetrokken, beschouwde het als iets dat gedaan moest worden. Wat ik was begonnen moest worden afgemaakt.