Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Onder den boom Gelegerd op het oude loover, Bij beukestam, als aan een drempel, Waar takken hangen dakswijze over, Wij zoeken rust als in een tempel... De lange, donkere twijgen deinen, Door luwe luchting opgetild, En wuiven voor de bladerschijnen Van gulden loofwerk, zon-verstild. Soms zijn 't maar bladerschijne' op blàren Die roeren voor het lucht-struweel, Waar lichter schijnsels wiegen, waren, Als bleek gebloemt aan lange steel. De laan gloedt ver, de bank staat ledig, De vogels zwijgen, 'n boschduif spreidt Zijn waaierstaart in 't zon-vuur vredig, Al henen vlerkend wit en wijd... Een paartje is op de bank gekomen, Leest saâm éen boek, de halzen krom, En als wij keeren uit ons sluimrig droomen Slaan ze immer nog de bladen om. 1923 Vorige Volgende