Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Najaars-morgen De lindeblâren vallen een voor een, Het lijkt een sneeuw van gele, gulden vlokken, Ze dalen zacht als naar den grond getrokken, De een na de ander gaan zij moeizaam heen. Er is geen zweem van weedom noch geween, De kindren slaan er weder naar met stokken, De knapen springen op als jonge bokken, Meisjes ze vangen, juichen: ‘'k heb er een.’ De voeten gaan door de gelegen blâren Als door de dagen van vergane jaren, De lucht ìs grijs en wat beweegt tevreên, Er is geen zweem van weedom noch geween, De blâren vallen naar den grond getrokken Gelijk een sneeuw van gulden, gouden vlokken. October 1925. Vorige Volgende