Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Eerste sneeuw in den tuin Verhelderd ligt en overal omzwacht, En tinteljong en toch zoo eindloos oud, Dat 't bijna angstig maakt en onvertrouwd Dit daaglijksch plekje nu in winterdracht. Gedekt zijn alle sporen, kalm en zacht, En alle onwilligheên en stutten boud, Met veêrtjes blank als bijenvlerkjes koud, Belegen werden uit den hemelnacht. Van 't hart uit wit tot de einden als de droomen, Die, woord nawoord, uit dichters neêrgekomen, Zich levend schikten in het stilst der nachten; Zoo ligt de tuin gestrekt nu in het heden; Wie zal er zetten komen de eerste schreden? Anders dan musschen die hun kruimkens wachten. Vorige Volgende