Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Kerstnacht 1915 Regent het in den nacht? De stille, de heilige nacht? Spritst het niet duister en zacht? Neen,'t regent niet in den nacht, De alles omhullende nacht, De nacht is stom en wegend is de nacht. Ik weet dat onder de nacht Een menschdom grijnst en smacht En dat de wolken waren Als wijlen van doodenbaren. En dat in reu teling en Veel duizend lippen zich wringen, En dat er duizenden sluipen, Met messen uit holen kruipen. En dat soms de aarde schokt, In vlammen en kluiten brokt, En dat veel schoone geheelen Tot splinters en leden zich deelen. [pagina 92] [p. 92] En dat de vorsten en grooten In de eene nacht zijn besloten En dat uit diepte, van ver, Wordt uitgezien naar een ster. En dat er lichten ijlen, Omlaag, omhooge peilen, En dat langs 't firmament De heete verwoesting rent. Ik weet het, ik weet de nacht Is over de aarde gebracht. En dat de wolken waren Als wijlen van doodenbaren. Ik weet, ik weet, ach, zooveel, Dat Jezus was sentimenteel En dat ik hier lig en wacht Of het niet regent zacht. Vorige Volgende