Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] [Ontzaglijke eindloosheid; bewustelooze nacht] Ontzaglijke eindloosheid; bewustelooze nacht, Doorzocht en ongeraakt, baaierd van hoogte'en dalen; - O diepe achtergrond, bespookt millioenen malen; Geheim dat niet laat af door uw ontzetbre pracht. Mijn zwaar-beproefde geest, vergeefs, verdroomt zijn kracht, - Verzinkt in U het leed om al ons levens-falen... O afgrond, waaruit welt wat drupt uit de oogen-kralen; - Sterren-doorvroozne nacht, die niet en kent de nacht. Weêr bukte ik onder U en hoor mijn adem gaan, Als van een klein, warm dier dat voor het slapen-gaan Zijn geestje suste wat op een gewild gewiegel. Maar is het wijsje uit en gaan er de oogleên toe, Weet ik wel wat ik vind en zonder waarom, hoe; Wat daar zoo klaaglijk staart uit uw geduchten spiegel. 1903 Vorige Volgende