Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Nachtegaal Hoor het verheven roepen in het dagen, Nu er de nacht nog is, de geur'ge, zoele, Overal-stille nacht; hoor 't wellend, zwoele Gefilomeel, dat donker is als klagen. - Nu tjuikt het henen over lage hagen, En slaperige keeltjes komen joelen: Zoo op een meer veel scherpe zeiltjes kroelen Den dag gemoet, den dag met al haar vragen. O, flonker-vochte stem die sloeg bewogen, Uit zwaarmoed riep mij naar den lichten hooge; Hoe hing mijn aandacht aan Uw diep geschater; Keer, zingende dwang, zacht geweld dat kliefde De smachting van den nacht, keer liefde, o liefde, Hermaak mijn hart tot een diep-orglend water. Granada, Mei 1902. Vorige Volgende