Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] [Voort muil, wiens ooren wijzen ons naar Fez] Voort muil, wiens ooren wijzen ons naar Fez; Eerwaarde muil, nestor van Tanger's muilen, Mensch-knorrend dier, dat op je rug-met-kuilen, Mij draagt, en een rood zadel, splendid, yes. Op je ouwe botten speelt mijn stok: kles-klès; ‘Ra!’ - 'k ben zoo heerlijk wreed; 't is om te huilen; Ik zeg 't met nadruk, 'k kan niet meer je ruilen, We zijn tè-ver van honk, zelfs van Mekess. Voort! dat's kritiek en dat heet nabetrachten; Taai, wit, eêl beest, symbool van mijn gedachten, Stok-, hoef-of hart-slag, 't is maar 'n ander woord. Jij, zon en stof, dat zijn klassieke dingen. Bileam. ‘ra,’ ik sla, en 't gaat als zingen: ‘Arrazid, tsja, ha-hà; arra, zid, voort.’ Route Fez, 2 Mei 1902. Vorige Volgende