Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] [Zoo uit woestijn waar schril de keemlen loeien] Zoo uit woestijn waar schril de keemlen loeien, Oei, oeie, oèi, het huilt uit de Oceaan. - Sleep-stappende, met trotsch en stadig moeien, Zij droegen eens de volle korven aan. - Nu, sombre karavaan na karavaan, Veel machtger bulten uit den nacht aangroeien; Gecharterd en bevracht, bepakt, belaân, O hoornen, bol van weelde, aan 't overvloeien. - Wel is het weelde, ál bruikbaar, ál gemak; Word' van die weelde ook een land een wrak, Ga voor dien zegen ook een grootre henen. - Oei, oeie, oei, o nacht, nacht zwaar van weenen, Zwart', tuchtelooze nacht vol schennerijen; Het loeit uit zee, uit zee de waatren schreien. Tanger, 1 Januari 1902. Vorige Volgende