Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Wandelen II Hel laait de hemel boven 't rosse veld, Waar lang-uit ruggen stomm'len, dom en vaag Of 't was een zee van zand. En vèr-in, laag, Broeit er een bank van hette en stof, die zwelt Het dikst naar de einder; heel 't naar land omsteld Van die benauwdheid is. Soms als geklaag Er sjirrept een cigale of er stuift traag, Rul karre-stof als warrel-rook door 't veld. Zoo is mijn ziel, zoo'n zore zee, zoo vaag, Zoo braak en zoo verschroeid van fellen gloed, Zoo groen- en hopeloos aan sap'ge krachten. En daar komt ook wel eens een klein geklaag, En sterft er in 't benarde, of er verspoedt Zich 't schimmen van een walmige gedachte. 1886 Vorige Volgende