Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Wandelen I O mijn gemarteld hart, wat gaat gij aan, Mijn ijdel-jong hart eens, waarom, waarom? Werdt gij getroffen zoo, waarom, waarom? Wordt mij dit wreede hartzeer aangedaan? O mijn geschonden ziel, hoe kan bestaan Dees koude roekeloosheid, en deze om- keering van liefde eenmaal, waarom, waarom? Verduurt gij dit, en kan 'k niet laten 'n traan? Heel de natuur huilt, gij zijt droog van haat. Het leekt van overal, het leekt, het leekt, En gij als rauw vuur in mij spat en breekt... O mijt en folter waar 'k op werd gelaten, Waar 'k zelv' nog aandraag tuig van haat en smaad, En speel den beul na dien 'k ten dood moest haten. 1886 Vorige Volgende