Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] In den trein Zoo, wen 'n gedachte wolkt om 't hoofd van 'n wijze, De slapen spannen, 't voorhoofd krenkt in lijnen, Tot 't gansch verstrookt, is als doorploegd van pijnen, Weegt er de morgen-nevel om het grijze En steen-bezwaard gekruin van de Appenijnen. - En ik, ontzaglijkt, voel diep uit mij rijzen, Week, als in 't lage land de misten deizen, De liefde tot het lage land, het mijne. Daàr, als het zweemt in een blauw kinder-oog, En heimlijk 't voortdroomt onder blonde haren, Verzwerven nevelen op wei en duinen... Ginds troont 't gebergt' nu in het openbare Der zon en hooger, verder gaan de kruinen... Wat is er klein,wat groot;wat laag, wat hoog? 1885 Vorige Volgende