Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Op het kerkhof Zij liggen rij aan rij de grijze zerken, Omwonden met een band van dorrend loover; Gevangen in des winters doffen toover Slapen de wilgen en de bleeke berken. En op den kouden wind is het als stoof er Hij mij voorbij met zijn getakte vlerken, En zoekend waart hij om die droeve merken, Tellend hun tal, de strenge Levens-roover. De doode blâren stuiven om de zode, Waar bloemen groeiden eens en donzen klaver, Geboren op een graf en daar gestorven. - Een spade dragend, het gelaat doorkorven Van rimpels, stapt een stille doodengraver, Teeken van leven, door den hof der dooden. 1885 Vorige Volgende