Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Fabrieksrook Een vale slang sluipt uit die hellepoort, Zij zwelt haar flanken op met dof gesteen, Zij schuift haar gore kronkels langzaam voort, Wijl nieuwe kronkels baart die mond van steen. Met duizend tongen speelt zij om zich heen, Die lekken 't blauw azuur dat zwijgend gloort, En de arme ster die nog zoo kort maar scheen, Wordt in den zwadder van haar aêm gesmoord. En alles om mij heen wordt dof en grauw... Toch blijf ik droevig nog een wijle staan, Hopende dat die ster weêr schijnen zou. Zoo zie ik wat mij hoog en heilig is, Omwarreld door der Leugen duisternis, En 'k moet bij eigen licht door 't leven gaan. 1884 Vorige Volgende