Moderne kunst in Nederland 1900-1914
(1959)–A.B. Loosjes-Terpstra– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Het werkMondriaanHet belangrijkste werk van Mondriaan uit de jaren 1909 en 1910 is te Domburg geschilderd, waar hij in de zomer en het najaar van 1909 en in de daarop volgende winter van 1909 op 1910 gedurende langere tijd verbleef.Ga naar eind1 Men kan dit concluderen uit het volgende. Terwijl de schilder op de voorjaarsexpositie van St. Lucas van 1909 slechts drie, reeds van de befaamde driemans-expositie van januari 1909 bekende, doeken had laten zien,Ga naar eind2 verscheen hij in het voorjaar van 1910 op de tentoonstelling van St. Lucas met een imposante inzending van een serie Zeeuwse werken, die algemene sensatie verwekte en hem in de ogen van het publiek plotseling tot de voornaamste der jonge luministen maakte. Inderdaad blijkt Mondriaans kunst zich juist in deze jaren in belangrijke mate te hebben ontwikkeld. Alvorens wij haar kunnen bespreken, zal echter de kwestie van datering - immer een moeilijk probleem bij deze schilder! - ons moeten bezighouden. Slechts enkele doeken, Kerktoren Zoutelande,Ga naar eind3 BoeremvoningGa naar eind4 en AäronskelkenGa naar eind5 en een enkele tekening, LandschapGa naar eind6 zijn gedateerd.Ga naar eind7 Er zijn echter, juist voor het oeuvre van deze periode, vrij veel andere aanwijzingen, die enige zekerheid kunnen geven omtrent de tijd van ontstaan. Belangrijk is de catalogus van St. Lucas van 1910, omdat, naar uit het voorgaande bleek, wel vaststaat, dat Mondriaan op deze in april geopende tentoonstelling recent werk exposeerde. De volgende in deze catalogus genoemde werken kunnen met veel waarschijnlijkheid met bekende worden geïdentificeerd: Zeeuwsche boer,Ga naar eind8 Zeeuwsch meisje,Ga naar eind9 Aäronskelk,Ga naar eind10 Aäronskelken,Ga naar eind11 Huisje bij zon,Ga naar eind12 alle schilderijen en Rhododendrons,Ga naar eind13^ tekening. Omtrent enige andere, in deze catalogus voorkomende titels geven besprekingen van genoemde St. Lucas-tentoonstelling een aanwijzing.Ga naar eind14 Zo werd Zomer, duin in ZeelandGa naar eind15 door Kikkert nader gekarakteriseerd met de volgende woorden: ‘Er is een simpel duin van hem geëxposeerd, dat eerst sterrelt voor je oogen, maar later heel goed wordt: de trillende zonlaaiing op blakend zand.’Ga naar eind16Van alle bekende ‘duinen’ van Mondriaan komt speciaal een DuinGa naar eind17 (afb. 78) wel bijzonder goed overeen met deze beschrijving, zodat men waarschijnlijk mag aannemen, dat dit, evenals de meeste andere (neo-)impressionistisch geschilderde duin- en strandgezichten, in de zomer van 1909 is ontstaan. | |
[pagina 77]
| |
Over een in de St. Lucas-catalogus AvondGa naar eind1 getiteld schilderij schreef Wolf het volgende: ‘de boom leeft, komt los uit de ruimte, heeft karakter. Maar ook de boom alleen. De lucht is te blauw (ze moet maanliche uitdrukken is mij verteld) en de grond is al te onwezenlijk.’Ga naar eind2Het is wel aan te nemen, dat hier de bekende Rode boom (tegen blauwe achtergrond)Ga naar eind3 (afb. 84) was geëxposeerd; ook dit schilderij ontstond dus vóór april 1910. Tenslotte kan men uit een bespreking van Wolf opmaken, dat het schilderij, dat ZomermorgenGa naar eind4 heette, de voorstelling gaf van een kerk en dat het, gepomtilleerd, in het bekende gamma van rood-oranje naast blauw was geschilderd. Na een beschrijving van Mondriaans pointille-gebruik in het algemeen vervolgde Wolf namelijk: ‘Hij wil ons wijsmaken dat dit het trillen van het zonnelicht weergeeft, het branden van het licht op een zandheuvel of op een kerkmuur, en door de “tegenstelling” van het rood-oranje met het rood-blauwe gamma wil hij uitdrukken het verschil in lichten schaduwzijde. Maar dit gelukt hem niet. Want wie niet weet, wien het niet gezegd is, die zal de naar de toeschouwer gerichte schaduwzijde van de kerk in “Zomermorgen” (no. 481) voor de lichtzijde aanzien!’Ga naar eind5Welke van de kerk-schilderijen van Mondriaan uit deze jaren hier is bedoeld, is niet met zekerheid te zeggen. Wel geeft deze passage een aanwijzing omtrent de datering van alle bekende uitbeeldingen van Zeeuwse kerken, waarbij de pointille-techniek werd toegepast. Op grond van de getuigenis van Mondriaans vriend, ir A.P. van den Briel, die de schilder gedurende de zomer van 1909 te Domburg opzocht, staat het jaar van ontstaan (1909) van de volgende werken eveneens vast: Zee na zonsondergang,Ga naar eind6 (afb. 77) Molen bij DomburgGa naar eind7 en Vuurtoren bij Westkapelle (tekening)Ga naar eind8 (afb. 75). In verband hiermee kan men het schilderij Vuurtoren bij WestkapelleGa naar eind9 (afb. 76) waarschijnlijk eveneens 1909 dateren, evenals een schetsmatiger geschilderde versie van dit motief, Vuurtoren bij Westkapelle.Ga naar eind10 Tenslotte geeft misschien het in deze tijd voor het eerst gebruikte monogram ‘P.M.’ in zoverre een aanwijzing, dat de met dit monogram gesigneerde werken iets later kunnen zijn ontstaan dan die met de uitvoeriger signatuur ‘P. Mondriaan’ of ‘Piet Mondriaan’.Ga naar eind11 Aan de hand van bovenstaande gegevens omtrent de datering kan men zich van Mondriaans stijl van 1909 en 1910 een voldoende duidelijk beeld vormen. | |
[pagina 78]
| |
In het tweede hoofdstuk van deze studie werd reeds aangeduid, hoe Toorops helderkleurig, krachtig opgebouwd werk aan de jongere schilder in 1908 de weg had gewezen uit de al te grote subjectiviteit van zijn eerste moderne stijl. Mondriaan blijkt op deze weg in de zomer van 1909 vol overtuiging te zijn verder gegaan. Duidelijk blijkt dit uit het zojuist genoemde schilderij van de Vuurtoren bij Westkapelle. Hierin is alle suggestie van diepte vermeden. Tegen een compact geschilderde blauwe lucht komt de met heldere kleuren (roze, paars, sterk geel en wit) aangezette toren krachtig uit. Op de structuur van het gebouw is de nadruk gelegd; in de partijen van de zware contraforten is elk detail weggelaten. In de reeds genoemde tekening, Vuurtoren bij Westkapelle, (afb. 75) komt de massieve architectuur van de toren eveneens duidelijk naar voren; de stoerte van het gebouw is in de vele parallelle verticalen prachtig geaccentueerd. Waarschijnlijk is Mondriaan in deze torenverbeeldingen wederom direct geïnspireerd door het werk van Toorop. Op diens tekening uit 1907, Godsvertrouwen,Ga naar eind1 (afb. 73) is op de achtergrond dezelfde vuurtoren van Westkapelle in strakke opbouw weergegeven - hier wel als symbool van het rotsvaste geloof van de Zeeuwse boer. In het reeds genoemde schilderij uit 1909, Molen bij Damburg, werd de kracht en de helderheid van de toren-uitbeeldingen nog niet bereikt. De kleuren zijn nog troebel en vrij donker; het vroeger gebruikte blauw-paarse gamma werkt hier nog door. In de diepte-uitbeelding is enige onzekerheid. Toch bespeurt men ook hier de neiging, de vorm te vereenvoudigen en haar samen te vatten in enkele, duidelijk-omlijnde partijen. In het voor Mondriaan nieuwe onderwerp van de zee en de duinen werd de schilder minder door resten van een vroegere trant belemmerd. De heldere objectiviteit, die hij nu nastreeft, komt er bijzonder sterk in naar voren. Een indruk van rust en wijdheid gaf hij - in de met bijzondere fijnheid geschilderde werken als Strand bij DomburgGa naar eind2 (afb. 74) en ZeegezichtGa naar eind3 - door het leggen van nadruk op de horizontale lijnen van verschiet en strand. De bevrijding uit de gewilde lijnstijl is nu volledig en blijkt b.v. uit de zacht en schilderachtig neergezette vegen kleur of uit een zeer vrij gebruik van de stippen en korte strepen van het pointillisme. (Zo ‘drijven’ in het laatstgenoemde werk roze, pointille-achtige stippen in de blauwgroene zecvlakte.) De bijzonder fijne lichte kleuren, een gamma van blauwgroen, lichtgeel, roze en blauw, herinneren, evenals het motief, aan Toorops vele zeeën. In andere zee- en strandgezichten uit deze tijd werd echter juist de brede blok- en streeptechniek - waarvan, zoals eerder bleek, Signacs kunst de bron was geweest en die | |
[pagina 79]
| |
door Toorop in Nederland was geïntroduceerd - voor Mondriaan tot een graag gekozen uitdrukkingsmiddel. Misschien is de Toorop-expositie, die in het voorjaar van 1909 te Amsterdam was gehouden,Ga naar eind1 voor hem nogmaals een stimulans hierin geweest. - Al te veel waarde kan men aan dergelijke afzonderlijke feiten meestal niet hechten: Mondriaan kende Toorops Signac-stijl reeds eerder; in dit stadium van zijn eigen ontwikkeling kon zij echter pas veel voor hem gaan betekenen. Nog steeds kiest de schilder op echt impressionistische wijze het onderwerp van de natuur bij een bepaalde belichting op een bepaalde tijd van de dag: de effecten van het late avondlicht, dat nog in de lucht glanst en in de zee weerspiegelt, terwijl de voorgrond reeds donker is, in het genoemde doek Zee na zonsondergangGa naar eind2 (afb. 77), de verblindende schittering van het zomerlicht in het eveneens reeds vermelde DuinGa naar eind3 (afb. 78) en de oranje en blauwe tinten van een zonsopgang in een ZeegezichtGa naar eind4 (afb. 79). In dit soort werken - waarin het motief door zijn eenvoud tot bijna niets kon worden teruggebracht - naderde Mondriaan méér dan ooit tevoren de abstractie. Radicaler dan in Toorops luminisme werd heir de werkelijkheid opgelost in een spel van kleuren en vormen. De horizon ligt steeds zeer hoog, er is weinig diepte in het tafereel en het gehele vlak is gevuld met strepen en vierkanten primaire kleur. Toch werd zelfs heir de zuiver abstracte uiting niet bereikt - en zeker niét bewust gezocht! Daarvoor was de schilder nog te zeer bezig met de opgave van de uitbeelding van het licht in de natuur.Ga naar eind5 Misschien heeft Mondriaan in deze jaren in het alles-doordringende element van het licht iets van ‘het universele’ aangevoeld, waarnaar zijn zoeken ook toen al uitging.Ga naar eind6 Wanneer men, na de zee- en duingezichten, de architectuuruitbeeldingen en portretten uit deze tijd beschouwt, blijkt dan ook nog duidelijker, dat het precédé van de brede pointille en het vermijden van diepte in het tafereel in deze tijd voor Mondriaan juist middelen werden om aan het onderwerp krachtige uitdrukking te verlenen. In de gepointilleerde versies van de Vuurtoren bij WestkapelleGa naar eind7 (afb. 81) werd b.v. in de partij van de lucht elke verte dichtgebouwd met grote, helder gekleurde stippen en vierkanten verf; tegen dit geaccentueerde fond bestaan de vormen der gebouwen alleen nog dank zij eigen plasticiteit en juist dáárdoor verkrijgen zij sterke nadruk. Hetzelfde is het geval in het portret van de Zeeuwse boer,Ga naar eind8 (afb. 8z) waarin echter tevens, méér dan in de torenverbeeldingen, de kop van de figuur in het vlak is opgenomen; een effect, dat vooral ontstond, doordat het sterke blauw van de expressief-vergrote ogen hetzelfde is als dat van het fond. Het verbaast ons niet, dat - volgens de getuigenis van een meestal goed ingelichte tijd- | |
[pagina 80]
| |
genoot - de schilder hier méér dan een goed gelijkend portret van één persoon wilde geven en dat hij, via deze deformatie, uit was op uitdrukking van de algemenere en diepere betekenis van het onderwerp, waarbij deze ene Zeeuwse boer de ‘psyche’ van alle Zeeuwse boeren vertegenwoordigde.Ga naar eind1 Waarschijnlijk is hierbij ook een invloed aan te nemen van Toorops portretten van arbeiders en boeren uit deze jaren, die deze algemener betekenis zo duidelijk hebben. Men denke b.v. aan de tekening Godsvertrouwen en aan het luministische schilderij van een Maaier uit 1909.Ga naar eind2 Uit deze vergelijking komt dan echter onmiddellijk Mondriaans radicalisme naar voren; de taal van kleur en vorm spreekt bij hem veel directer, absoluter dan bij de oudere schilder, naast wiens werk het zijne ‘barbaars’ lijkt - een barbaarsheid, die werd gezocht en gewild.Ga naar eind3 Het portret van een Zeeuws meisjeGa naar eind4 is zachter en losser geschilderd. Als altijd gebruikte de schilder verschillende technieken naast elkaar. Ook hier is het uitbeelden van een diepere betekenis echter duidelijk en ook hier werd dit bereikt via een bewuste afwijking van het uiterlijk-geziene: men zie de opvallend grote ogen van het meisje, geschilderd in een onrealistisch rood en groen, welke laatste kleur aansluit bij het lichtgroene fond. Er is in beide portretten een formele gelijkenis met het werk van Van Gogh, vooral in de wijze, waarop het costuum is geschilderd. Zwaarder weegt de innerlijke overeenkomst, die hierin bestaat, dat méér werd gezocht naar een verbeelding van innerlijk ‘leven’ dan naar een schilderachtige schoonheid van vorm en kleur. - Reeds vroeg peilde de criticus Albert Plasschaert deze innerlijke overeenkomst.Ga naar eind5 - Maar Mondriaan overschreed in deze tijd een grens, die hem ‘voorbij’ Van Gogh bracht. Zoals hij in zijn vroegste moderne werk het visionaire, verbeeldingrijke, waartoe de kunst van zijn grote voorganger hem had geïnspireerd, had ‘overdreven’, zo verlegde hij ook nu weer het accent van uiterlijk-waargenomen naar innerlijk-geschouwde werkelijkheid vérder dan Van Gogh ooit deed. Zijn kunst heeft duidelijk een minder realistisch karakter. Vaak lijkt nu de pointille vooral gebruikt om deze verinnerlijking van het gegeven te accentueren, vooral dáár, waar de grote kleurstippen als een gordijn een gedeelte van de voorstelling bedekken. Dit is het geval in het schilderij van een BoerenwoningGa naar eind6 (afb. 80) - waar echter door de wemeling van kleurige stippen toch óók een wemeling van zonlicht op struiken werd uitgebeeld - en vooral in het mooie schilderijtje Kerktoren te Zoutelande,Ga naar eind7 waarin het gepointilleerde fond gedeeltelijk vóór de toren lijkt te zijn gedacht. Hierin zijn de partijen van grond, toren en lucht zó zeer op gelijke diepte weergegeven, dat de toren tot een on-wezenlijk visioen werd, hoezeer hij ook tevens als een door het eerste rode ochtendlicht beschenen gebouw met koele purperen en blauw-purperen scha- | |
[pagina 81]
| |
duwen in de dieper liggende gedeelten overtuigend werd uitgebeeld. Veel van Mondriaans werk uit deze tijd staat op deze grens tussen werkelijkheid en onwerkelijkheid. Het zweven tussen deze twee werelden maakt er de grootste bekoring van uit. Op deze weg naar verinnerlijking vond de schilder nu ook het uitdrukkingsmiddel van de expressieve lijn weer terug. In een aan Van Gogh herinnerend handschrift is de lijn een belangrijk element in het schilderij, dat als een van de hoogtepunten van deze periode mag worden beschouwd en dat tot titel kreeg Rode boom.Ga naar eind1 (afb. 84) Van de vele variaties, die van het motief bestaan, lijkt dit doek de meest definitieve. Het nachtelijk gegeven: een effect van maneschijn, dat hier werd gekozen, is kenmerkend voor de sfeer, die Mondriaan nu bij voorkeur zoekt. De kale knoestige takken van de gloeiend rode boom tegen de donkerblauwe nachthemel vullen bijna het hele tafereel, waarbij van de grond slechts een smalle partij, overheersend blauw, opgelicht door rode en oranje accenten, is overgebleven. Op een verwante wijze als in het Oelese bos, maar eenvoudiger en geconcentreerder van motief en fijner van uitwerking wordt heir het spel van lucht en takken tot een bijna abstract patroon, waarbij het lijkt, of uit een onbekende, geheimzinnige wereld iets in de werkelijkheid is doorgedrongen.Ga naar eind2 Een aansluiting aan Van Goghs werk is uiterlijk nog duidelijker vast te stellen in de aquarel Blauwe boomGa naar eind3 (afb. 83) en in het schilderij van dezelfde titel,Ga naar eind4 wanneer men let op de in gestreepte zones verdeelde grondpartij en op het motief van uitstralende lijnen in de lucht. De betekenis wordt echter een andere dan die bij Van Gogh; de werkelijkheid verschrompelt tot ‘bijna niets’ en een sfeer van droom en onwezenlijkheid dringt zich op. In de bloemverbeeldingen uit deze jaren zijn de parallellen met andere werken duidelijk. Het schilderij AäronskelkGa naar eind5 is in techniek (pointille) en kleur verwant aan het portret van de boer. In AäronskelkenGa naar eind6 is de lijn-expressie overheersend. Toch is zij hier abstracter (ook gemaniëreerder) gebruikt dan in de boom-voorstellingen. Er zijn elementen in dit werk, zoals het vlak houden van het hele tafereel door de herhaling van contouren met parallelle, sterk gekleurde lijnen (rood, geel, blauw), die de vraag doen rijzen, of Mondriaan Frans fauvistisch werk heeft gezien of er over heeft gehoord. Ook de lichte, vlotte schilderwijze, waarbij gedeelten van het doek te zien blijven en het gebruiken van heldere kleuren en een gekleurde contour om het gebouw in doeken als. Kerktoren DomburgGa naar eind7 en Kerk te DomburgGa naar eind8 laten deze vraag opkomen. In het algemeen herinnert Mondriaans opvallende voorliefde voor het accoord rood-blauw in deze tijd (dat nergens in de Neder- | |
[pagina 82]
| |
landse kunst van die jaren zo sterk is te vinden) aan het fauvisme. Misschien is Mondriaans vriend Kikkert hier bemiddelend geweest.Ga naar eind1 Hoe dit zij, in elk geval zou het een voorbijgaande en uiterlijke invloed zijn geweest en dan voornamelijk een, die de nieuw gewonnen helderheid van kleur bij de Nederlandse luminist versterkte. De abstract-decoratieve kant van het fauvisme heeft op Mondriaan zeker niet inspirerend gewerkt. Zijn eigenlijke zoeken ging in een heel andere richting. Voor de groei van zijn kunst hebben de voorbeelden van Toorop en Van Gogh zeker meet betekend. Het belangrijkste was, als altijd, de innerlijke groei van de schilder zelf geweest. In 1910 had deze hem gebracht tot een punt, waar hij in radicaliteit zijn mede-luministen achter zich liet. In het voorbijgaan werd er reeds op gewezen, hoe Mondriaan, juist op grond van dit radicale werk, in 1910 door zijn tijdgenoten als voorganger en ‘meester’ der Nederlandse luministen werd gezien - een rol, die hij dus van Sluyters had overgenomen.Ga naar eind2 In de critieken werd aan zijn werk de meeste plaats gegeven; jongeren bewonderden hem; Sluyters en Gestel inspireerden zich - naar nog zal blijken - op zijn kunst. Voor Mondriaan zelf zal deze positie van ‘eerste’ in wezen niet veel hebben betekend: in de nu volgende jaren zal hij zich geheel losmaken uit de Amsterdams-luministische sfeer en zijn eigen, nu afzijdige, weg vervolgen. In een beschrijving van de vroege moderne stroming in de Nederlandse kunst mag het voorgangerschap van Mondriaan in 1910 niet worden vergeten. | |
SluytersEvenals Mondriaan ging Sluyters, naar reeds werd vermeld, in 1909 voor langere tijd buiten Amsterdam (te Laren) wonen. In zijn daar geschilderd werk heeft ook hij bewust gezocht naar het uitbeelden van de natuur op bepaalde tijden van de dag of in bepaalde jaargetijden. Ook hij kwam echter, via dit impressionistische uitgangspunt, tot een uitgesproken expressieve stijl. Zoals zo vaak in deze jaren lagen ‘impressionisme’ en ‘expressionisme’ hier in elkaars verlengde en kwam het een uit het ander voort. In het algemeen won Sluyters' werk in deze jaren aan objectiviteit en uitdrukkingskracht; de kleur werd helderder, de aandacht voor de vorm sterker. De schilder maakte hierin een evolutie door, die te vergelijken is met de ontwikkeling, die in Mondriaans kunst iets eerder (omstreeks 1908) was begonnen. Toorops luminisme is waarschijnlijk ook voor Sluyters een bron van inspiratie tot deze | |
[pagina 83]
| |
evolutie geweest, maar het betekende voor hem toch niet zó veel als voor Mondriaan in deze jaren. Voor Sluyters' verlangen naar helderder kleur en duidelijker vorm lijkt eerder het werk van Cézanne en dat van Redon van betekenis te zijn geweest, terwijl de overwogen, aan het ‘decoratieve’ grenzende wijze van componeren der Franse ‘Nabis’ hem ook een moment schijnt te hebben geboeid. Daarbij bleef Van Gogh nog steeds zijn aandacht vasthouden. In de eerste maanden van 1909 schilderde Sluyters te Amsterdam een Beeldhouwersinterieur.Ga naar eind1 Het vele grijs-purper wordt in dit werk onderbroken door kleuraccenten van rood, groen, oranje, lichte blauwen en wit. De weloverwogen manier van componeren, waarbij verticalen tegenover horizontalen een functie hebben en de plekken heldere kleur bewust over het tafereel zijn verdeeld, wijzen op een veranderde oriëntatie van de schilder. Behalve op elementen uit het werk van Van Gogh lijkt Sluyters zich ook hier enigszins op de stijl van Vuillard en Bonnard te hebben geïnspireerd.Ga naar eind2 Omstreeks dezelfde tijd ontstond het schilderij Slapend kindjeGa naar eind3 (afb. 87). Het motief van het heel jonge kind (Sluyters' dochtertje Louise), slapend en als het ware één geworden met de directe omgeving van bedje en dekens, boeide de schilder in deze tijd bijzonder: men denke aan de vele tekeningen naar dit motief. De gevoelige, expressieve lijn en de warme en tevens sterke kleuren (met het overheersende donkerrode gamma contrasteren de fijne lichte tinten van het verlichte gezichtje en een enkel geel accent in de deken) herinneren nogmaals aan Sluyters' bewondering voor de Franse kunst - in dit geval aan die van Bonnard, Vuillard en Lautrec.Ga naar eind4 Ongetwijfeld behoorde hij tot de weinige Nederlandse schilders uit deze tijd, die dergelijke geheel nieuwe bronnen van inspiratie tot een eigen, doorvoelde kunst wisten te verwerken. Een klein Stadsgezicht,Ga naar eind5 (afb. 85) een motief uit de buurt van Sluyters' toenmalige woning (Kostverlorenstraat, Amsterdam)Ga naar eind6 is niet zo doorwerkt als beide hiervóór genoemde interieurs. Het is vlot en luchtig met kleurige strepen op een bijna wit fond, geschilderd; de brandende straatlantaarn op de voorgrond zorgt voor een fel accent. De kleur vertoont weer het overheersende paarse gamma, waaraan de schilder in deze tijd de voorkeur gaf. In de eerste helft van 1909Ga naar eind7 verbleef Sluyters een maand in Brabant om er te werken.Ga naar eind8 Hier ontstonden verschillende versies van het motief van een Laan in het bos.Ga naar eind9 Deze doeken geven blijk van een impressionistische benadering van het gegeven: van een aandacht voor de fijne kleurnuances, ontstaan door de wemelende lichteffecten temidden van dicht loof. Paarsen en groenen zijn de overheersende tinten. | |
[pagina 84]
| |
Sterker kleureffecten werden gezocht in de beide landschappen met een Brabantse boerderij,Ga naar eind1 waarvan één, de meest definitieve versie, de titel Opkomende bui bij Heeze kreeg (afb. 86). De glans van een plotseling opvlammend weerlicht is hier vertaald in lichtgroene en oranje plekken kleur; de weerspiegeling van de onweerslucht in een natte weg is weergegeven door in dunne verf gezette, brede vegen lichtblauw en purper. De tekening is expressief-deformerend: men zie de door de stormvlaag als het ware opzijgewaaide huizen en de vlammende boom-vormen. Men wordt aan Van Gogh en, vooral in de partij van de voorgrond, aan Cézanne herinnerd.Ga naar eind2 Sluyters verwerkte echter ook nu weer de moderne invloeden tot een eigen stijl, waarin op ongemene wijze de vaart van een plotselinge winds toot en het onheilspellende oplichten van de natuur bij onweer werden uitgedrukt. Op de expositie van St. Lucas in het voorjaar van 1909 waren van Sluyters in het ‘luministenzaaltje’ voorbeelden van dit nieuwe Amsterdamse en Brabantse werk tentoongesteld.Ga naar eind3 Na april 1909Ga naar eind4 verhuisde de schilder naar Laren. Misschien heeft hij zich tot dit dorp aangetrokken gevoeld, omdat het in deze jaren onder andere een centrum, van Fransbeïnvloed plein-airisme was; Breman en H.J. Wolter woonden daar. Dat men in die tijd enige overeenkomst zag tussen het Amsterdamse modernisme en het Larense pleinairisme, blijkt uit het feit, dat ook Wolter in 1909 in het luministenzaaltje van St. Lucas had geëxposeerd.Ga naar eind5 De meeste aantrekkingskracht had echter ongetwijfeld voor Sluyters het mooie Gooise landschap. Hij zocht te Laren het buitenlicht, zoals Mondriaan dat toen zocht te Domburg en ook hij schilderde gedurende dit verblijf buiten, dat tot begin 1911 duurde, zijn mooiste luministische doeken. Men kan het Larense werk, globaal gezien, in twee groepen verdelen. Enkele landschappen, waarin een pointille van grote kleur-blokken opvallend expressief en dynamisch is gebruikt, vertegenwoordigen waarschijnlijk de laatste - want meest radicale - fase van Sluyters' luminisme. Zij zullen aan het einde van deze afdeling worden besproken.Ga naar eind6 Andere schilderijen uit deze periode sluiten in stijl meer aan bij het iets vroegere werk, vooral bij de op Van Gogh geïspireerde trant van de zonnige landschappen van 1907. Men mag aannemen, dat deze een iets eerdere fase in Sluyters' ontwikkelingsgang representeren, die nu allereerst onze aandacht vraagt. Van Gogh was voor deze eerste Larense stijl zeker niet de enige bron! De rijke, heldere kleuren van Ensors en Redons schilderijen hebben de jonge schilder nu soms | |
[pagina 85]
| |
ook geboeid; de gehele ‘modern-Franse’ kunst blééf de grote achtergrond van zijn werk. - Nu minder dan ooit zocht Sluyters echter een navolgen van grote voorbeelden; de wereld van de buitenlandse kunst gaf hem wederom de middelen om eigen bedoeling te realiseren. Een van deze middelen werd nu, méér dan voorheen, de pointille en het divisionisme: misschien heeft ook voor Sluyters de Toorop-expositie van 1909 betekenis gehad. Van een schools volgen van een bepaalde ‘theorie’ is geen sprake. De primaire kleur, de toets- en streeptechniek pasten bij de gewenste snelle, expressieve werkwijze en gaven aan de schilder de mogelijkheid om de sfeer van een bepaalde werkelijkheid intens uit te drukken, méér dan om bepaalde, geziene lichteffecten af te beelden. Men zie de in feestelijke, rijke kleuren geschilderde landschappen als Weg door het bosGa naar eind1 (afh. 88) en Landschap te Laren.Ga naar eind2 In een figuurstuk, Bedelaar,Ga naar eind3 (afb. 89) - voor welk doek twee studies bestaan: BedelaarGa naar eind4 en DorpswegGa naar eind5 - combineerde Sluyters (evenals in zijn Parijse tijd) het ‘typeren’ met het licht-schilderen, waarbij de felle kleur zowel aan de sensatie van sterk zonlicht als aan een primitief-barbaarse psyche uitdrukking geeft. Langzamerhand verdween nu echter dit typeren uit Sluyters' werk. Een serie doeken uit 1910 geven aan, wat hij nu vooral zocht: het uitdrukken van een bepaalde, intensondergane sfeer uit de dagehjkse werkelijkheid om hem heen. Een zekere gewildheid naar vorm en inhoud verdwijnt uit het werk; het is rijper en beheerster. In een dorpsgezicht, Straatje met molen,Ga naar eind6 (afb. 90) geven de felle kleur (de rode bladeren tegen de diep-blauwe lucht!) en de snel-gezette lijn vóór alles uitdrukking aan een bepaalde door het motief opgeroepen stemming; deze vindt direct en zonder de omweg van een bepaalde inhoud zijn neerslag in de middelen der kunst zelf. Minder gezocht-modern dan het beeldhouwersinterieur uit 1909 is de bekende KinderslaapkamerGa naar eind7 uit 1910. De schilder ontleende meer aan de werkelijkheid dan weleer; de poëtische kracht van zijn werk werd er slechts groter door. Nog steeds is Sluyters luminist: het licht-effect boeit hem. Het lamplicht beeldde hij uit in een lichte, luchtiggezette pointille, ‘stromend’ langs de muren. De kleur is zeer verfijnd. In een gamma, waarin wit, zacht blauw, roze en goudgeel overheersen, vcrschijnt slechts een enkel krachtiger accent, vooral dat van de grote rode klaprozen met hun fel-groene stelen op de voorgrond. Door Ensors kleuren (zijn sneeuw-achtige witten, zijn roden en groenen) kan dit werk mede zijn geïnspireerd.Ga naar eind8 Van navolging is echter geen sprake; een heel andere sfeer, een directe ervaring van intimiteit en geluk, werd hier uitgebeeld. Op dezelfde manier werd de nieuwe kleur en de vrijheid van vorm gebruikt in een | |
[pagina 86]
| |
klein bloemstuk, Vaas met korenbloemen.Ga naar eind1 Tegen een donker fond, waarin het paars wordt opgelicht door blauwgroenen en op een enkele plek door oranje, komt het warrelige veldbouquet prachtig uit; de rijke kleurenpracht van blauwen, karmijnrood en roze wordt gedempt door het olijfgroen van takken en bladeren. Een inspiratie door Redons tere bloem-verbeeldingen is hier mogelijk.Ga naar eind2 In elk geval heeft de nieuwe wereld van vorm en kleur, waarin Sluyters in deze jaren leefde, hem hier de middelen gegeven tot het scheppen van een der meest poëtische werken, die toen in ons land zijn ontstaan. Redons droom-poëzie werd poëzie der werkelijkheid. Verfijnd en beheerst straalt van dit doek dezelfde sfeer van geluk en verheerlijking van de natuur af, die ook in het overige Larense oeuvre met steeds meer kracht naar voren zal komen. In de voorgenoemde landschappen die waarschijnlijk de laatste fase van Sluyters' luminisme vertegenwoordigen, kwam de Larense stijl tot grootste rijpheid. Hierin is het licht zelf, de sensatie van het licht, het eigenlijke onderwerp, niet meer de effecten van licht op realistisch geziene vormen. Steeds is dan ook de partij van de lucht de belangrijkste; de straling of wemeling van het daarvan uitgaande licht zet het hele tafereel als het ware in beweging. Steeds weet de schilder de sfeer van fel zonlicht, zacht maanlicht of het wisselende licht in een regenlucht uitdrukking te verlenen. Zijn schilderwijze is expressief geworden en fel modern; met vaart zijn de grote blokken kleur in ongewone contrasten naast elkaar gezet, met overtuiging zijn de afzonderlijke vormen in het landschap samengesmolten tot enkele fel gekleurde vlekken. Spanning tussen diepte en voorgrond is er minder dan bij Mondriaan; een soms zeer verre diepte is vaak een element in de compositie; tevens komt het voor, dat de krachtige partij van de lucht als het ware de voorkant van het tafercel lijkt te raken. In een MaannachtGa naar eind3 (afb. 93) (een motief, dat aan Mondriaans werk uit dezelfde tijd herinnert) is de stilte en de rust van een door maanlicht overgoten land verbeeld. De glans aan de nachthemel werd vertaald in groene en blauwe toetsen verf, cirkelend om de kleine lichte maanschijf; de lichtglans op het land straalt in een sterk oranje kleur tegen diepblauw. Slechts enkele vormen, van een struik, een hekje, enkele palen, werpen donkere, bijna zwarte schaduwen op de voorgrond. Zeer expressief gaf Sluyters hier vorm aan zijn eigen direct-ondergane sensatie van het nachtelijke landschap.Ga naar eind4 In OctoberzonGa naar eind5 (afb. 91) is een overweldigende impressie van stralend zonlicht boven het Gooise heidelandschap gegeven. De meeste aandacht trekt weer de partij van de lucht, waar om de witte zon cirkels van lichtgele, groene, lichtblauwe en roze blokjes kleur temidden van gele stralen als in een vuurwerk uiteenspatten. In oplopende per- | |
[pagina 87]
| |
spectief ligt het heuvelige land hieronder in een warreling van primaire kleuren, waarin details van struiken of van een weg nauwelijks meer tellen. ‘Een gansch onstoffelijke weergave van de natuur’ noemde Kikkert in 1910 Sluyters' kunst, een weergeven van ‘alleen essence van dingen’.Ga naar eind1 Inderdaad, alleen wat er overblijft van de dingen onder de straling van het licht, wilde de schilder in zijn mooiste Larense werk verbeelden. In een ander LandschapGa naar eind2 (afb. 92) is waarschijnlijk de sfeer van een zonsopgang weergegeven.Ga naar eind3 De laagstaande zon straalt hier met een rood-geel schijnsel over een donker, emerald-groen dennenbosje. De weerschijn van het gloeiende licht van de zonsopgang is weergegeven door de felrode omlijning van de bospartij; de erdoor opgeroepen schaduwen vormen blauwe en paarse tinten. Het schijnsel van het vroege ochtendlicht op de grond is weergegeven in brede strepen van lichtblauw en roze, waar het zonlicht de grond treft, in rode strepen. Het is stellig onjuist om bij dit soort werk in Sluyters alleen maar een epigoon van Van Gogh te zien, zoals later en ook al in de tijd zelf,Ga naar eind4 is gedaan. Een vervolg op Van Goghs expressieve stijl is het natuurlijk wel. Maar in Sluyters' werk is feller kleur naast kleur gezet en is veel sterker het licht opgelost in een bijna abstract kleurenspel. Evenals in Mondriaans kunst uit dit jaar komt bij hem de werking van kleur-en-vorm-als-zodanig radicaler en, als het ware, agressiever op de voorgrond dan in de kunst van Van Gogh. Twintigste eeuw staat hier tegenover negentiende. Een Landschap bij RenkumGa naar eind5 is omstreeks dezelfde tijd ontstaan als de hiervoor besproken landschappen. Hier is het spel van het licht in een regenlucht boven een wijd landschap weergegeven door van de horizon af naar de voorkant van het tafereel steeds groter wordende blokken groene, blauwe en roze kleur, gezet tegen een grijsblauw fond. De weerschijn van de lucht op een natte weg is uitgebeeld in brede vierkanten en strepen kleur. Deze vierkanten en strepen waren de toenmalige critici overigens onbegrijpelijk, daar het criterium van het zo ‘gezien’ zijn door de schilder nog steeds boven alles gold.Ga naar eind6 Maar Sluyters, die zich bewust was van de mogelijkheid van een ‘gewaarwordingskleur’ en -vorm,Ga naar eind7 vertolkte hier meesterlijk de sensatie van dit moment in de natuur. Het zijn speciaal de doorwerkte schilderijen, die bovengenoemd (in wezen expressionistisch) karakter vertonen. In een bewaarde aquarel uit 1910, Twee dames op een bank,Ga naar eind8 ontbreekt het geheel. Vlot en knap zijn hier de wisselende effecten van licht en schaduw weergegeven in een Frans-impressionistisch gamma van groen, paars en geel, neergezet in vlekken en toetsen, die passen in Sluyters' luministische stijl van dit jaar. Wanneer men de landschapsschilderingen uit de tweede helft van 1910, die ik het | |
[pagina 88]
| |
hoogtepunt in Sluyters' vroege oeuvre noemde, overziet, blijkt, dat hierin de grove vierkante pointille een belangrijk middel voor de expressie is geworden. Méér dan aan een inspiratie door Toorops luministische werk moet men hierbij waarschijnlijk denken aan een inspiratie door Mondriaans imponerende inzending op de voorjaarsexpositie van St. Lucas van 1910. Er is overeenkomst in de wijze, waarop zonder meer kleurblok naast kleurblok is gezet en ook in de manier, waarop deze sterk getoetste kleurplekken steeds weer de voorkant van het tafereel lijken te raken. Er is vooral overeenkomst in de expressieve, ‘abstracte’ manier, waarop hier licht wordt omgezet in kleur. Overigens was de neiging hiertoe ook reeds van het begin af in Sluyters' eigen moderne werk aanwezig geweest; men denke aan de lichtuitbeelding in zijn schilderingen van feestzalen uit de jaren 1906 en 1907. Wat daar eens werd gezocht, kon nu scherper en feller worden gerealiseerd. ‘Abstract’ is dit luministische werk van Sluyters veel minder dan dat van Mondriaan. Steeds, er werd reeds op gewezen, ging de schilder immers uit van een ervaring van de werkelijkheid en zijn werk is het best, wanneer hij zo spontaan mogelijk op deze werkelijkheid reageert. Terwijl Mondriaans luministische schilderijen (misschien zijns ondanks) steeds weer tot innerlijk geschouwde visioenen werden, bleven die van Sluyters beelden van een intens-ondergane sfeer in de natuur. Dat ook Sluyters echter hiervan niet de geziene schoonheid, maar de ervaren poëzie zichtbaar wilde maken, gaf aan zijn werk het uitgesproken moderne karakter, waardoor het zich in de tijd van ontstaan onderscheidde van bijna al het andere in Nederland geschilderde. Kikkert trof het karakter van zijn kunst nogmaals goed, toen hij al in 1909 schreef, dat Sluyters ‘een ding niet om het picturale, maar om de stemmingsopwekkingen alléén weergaff’.Ga naar eind1 De schilder zelf legde jaren later zijn uitgangspunt (dat in wezen nooit is veranderd) als volgt uit: ‘Als ik bijv. de zon zou willen schilderen op het landschap, zou ik dit landschap eerst wel mijn rug willen toekeren, om daarna, wanneer ik de sensatie, welke het glanzen der zon op het landschap in mij opwekte, voel, te gaan componeeren in gelen en blauwen en groenen, waaruit dan 't landschap te voorschijn zou komen.’Ga naar eind2 | |
GestelDe ontwikkeling van Gestels kunst verliep - er werd reeds op eerder gewezen - anders dan die van Sluyters en Mondriaan. Het radicale modernisme had Gestel in de jaren | |
[pagina 89]
| |
vóór 1909 niet aangetrokken. Als modernist was hij dan ook bij het publiek nog lang niet zo bekend geworden. Gedurende de jaren van bloei van het Amsterdamse luminisme bleef deze situatie in hoofdzaak bestaan. Ofschoon zijn werk op de St. Lucas-tentoonstellingen in de buurt van dat der andere luministen hing, werd het veel minder besproken. Conrad Kikkert, die in deze jaren herhaaldelijk het nieuwe in de Nederlandse kunst tracht te kenschetsen, noemt daarbij nooit Gestels naam. Ook kende deze schilder toen nog niet, zoals de beide anderen, Toorop persoonlijk.Ga naar eind1 In het algemeen bleef hij in de moderne beweging een figuur op de achtergrond. Pas vrij laat, tegen het einde van de hier besproken periode kwam echter ook Gestel tot een definitief moderne instelling en dan ook zeer radicaal en bewust. Naar buiten bleek dit echter pas op de expositie van St. Lucas in het voorjaar van 1911.Ga naar eind2 Aanvankelijk, in 1909, zocht hij vooral de uitbeelding van het licht, waarbij het luministisch divisionisme van Toorop, dat in 1908 en 1909 te Amsterdam de aandacht trok, hem blijkbaar inspireerde, terwijl ook de verfijnde ‘streep-pointille’ van het Japaniserende werk van Van Gogh hem lijkt te hebben geboeid. Evenals Toorop iets eerder zocht hij de speciale effecten van lamplicht weer te geven; zo in het schilderij Meisje aan de piano,Ga naar eind3 dat in de eerste maanden van 1909 is ontstaan.Ga naar eind4 Niet alleen dag- én lamplicht, ook nog het licht van een kaars nam hij hier tot onderwerp. De kleuren: paars, blauw en groen in de schaduwpartijen en geel, rood en oranje in de verlichte gedeelten wijzen op het verband met de richting Signac-Toorop. De verschillende lichteffecten zijn vertaald in een ‘regen’ van dunne streepjes kleur, waarin soms de afzonderlijke vormen geheel zijn opgelost; dan leidde de licht-uitbeelding tot een zuiver abstract spel van met verfijnde smaak gekozen kleur. Het procédé van de als een regen het doek bedekkende streep-pointille is nog expressiever toegepast in een kleine olieverfstudie, Uitzicht over daken,Ga naar eind5 (afb. 96) die naar de stijl te oordelen omstreeks dezelfde tijd moet zijn ontstaan. De kleuren: blauw, glanzend geel-wit en rood, zijn die van het luminisme. In dit stadsgezichtje herinnert de compositie (de vierkant-omlijsting, die, zelf donker, de lichte, gepointilleerde partij omvat) aan Van Goghs japonaiserie.Ga naar eind6 Een van de lamplichtstudies van deze winter is waarschijnlijk het Portret van A. Gestel.Ga naar eind7 Hier geeft Gestel een realistisch getekende figuur omgeven door een lichtschijn, uitgebeeld in gepointilleerde kleuren. Weer overheersen de ‘Franse’ kleuren blauw, paars en oranjerood. In gedeelten (het costuum van het meisje) wordt het pointilleprocédé | |
[pagina 90]
| |
vooral gebruikt om duidelijk omlijnde vlakken met wemelende kleur te vullen, waardoor het tafereel op enigszins decoratieve wijze wordt verdeeld in grote (op een afstand gezien, effen gekleurde) partijen. In het fond zijn de nuances van licht en schaduw wederom uitgebeeld in een bijna abstract spel van in toetsen naast elkaar gezette kleur. In de beide hiervoor besproken werken is de diepte zeer gering, zodat de voorstelling bijna één geheel vormt met het kleurige fond. In een van Gestels naaktfiguren uit dit jaar, Liggend naakt,Ga naar eind1 accentueert daarentegen de weergave van het licht, uitgedrukt inzachte kleurnuances (voornamelijk paarsblauwen en groenen, slechts afgewisseld door iets geel) de plastiek van de figuur. De kleuren zijn hier niet contrasterend naast elkaar gezet; het werk lijkt een in moderne kleur getransponeerde toonschildering. De knappe tekenaar, die Gestel was, komt hier vooral tot zijn recht. Een mooie studietekening voor dit schilderij, Liggend naaktGa naar eind2 (afb. 95) bevindt zich in het museum Kröller-Müller. Een tweede naaktschildering, eveneens uit 1909, Liggend naaktGa naar eind3 (afb. 98) vertoont een andere stijl, die meer aansluit bij die van het eerder genoemde portret. Hier zijn vooral de zeer fijn getrokken, kleurigc contouren een belangrijk element. De vrij brede, in één richting verlopende kleurblokken geven aan de vormen een vlak-decoratief karakter, dat geaccentueerd wordt door de ongewone compositie met de weinige diepte en de grote, naar voren aflopende voorgrond en door de moderne, niet-realistische kleur: gelen, blauw-groenen en genuanceerd rood. Een fijn geschilderd MeisjesportretGa naar eind4 (afb. 99) sluit in trant bij laatstgenoemd werk aan. Méér nog verbindt hier de expressieve, gebogen contour (die aan ‘Jugendstil’ en aan Munch's trant herinnert) de figuur aan het fond; weer versterkt de verticale richting van de pointille het vlakke effect. De nadruk op compositorische elementen en ook de kleuren (paarsblauwen, wit en zwart) geven aan dit werk zijn moderne karakter. Men kan dit, zoals zo vaak bij Gestel, ‘decoratief’ noemen, wanneer men dit woord opvat in de pregnante zin, die men er in deze jaren aan gaf: als kenschetsend elke kunst, die ‘l'expression par le décor’ zoekt.Ga naar eind5 Gestel legde dit moderne accent echter nog niet met volle nadruk: een verantwoord realisme behoort óók tot de elementen, waaruit dit mooie portet is opgebonwd. Nadat de schilder vele lichtstudies op de voorjaarstentoonstelling van St. Lucas in 1909 had laten zien,Ga naar eind6 trok hij in de zomer van dat jaar naar buiten en zette daar, in de buurt van Woerden en Montfoort, zijn studie van licht- en schaduweffecten voort. Hij zocht, volgens Wolf, de weergave van zonlicht en doorzichtige schaduwen. | |
[pagina 91]
| |
‘Hij vond de uitdrukking daarvoor, door zuiver kleur naast kleur te zetten: sterk geel en oranje tegen blauw en paars’.Ga naar eind1Een schilderij uit deze zomer is het Landschap bij MontfoortGa naar eind2 (afb. 97). In de weergave van het in avondlicht zich uitstrekkende vlakke land, maar vooral van de hoge lucht daarboven (het grootste deel van het schilderij) heeft de schilder inderdaad, overtuigender dan in enig eerder werk, eigen kleur-expressie laten gelden boven afbeelding van de geziene kleur. In brede streken complementaire kleur (blauw naast oranje, paars naast geel) is de lucht verbeeld, waartegen krachtig-omlijnde, iets donderder wolkvormen afsteken. Dit gedeelte herinnert aan de abstracte kleursymphonieën van Toorops Domburgs werk en ook aan sommig vroeg fauvisme.Ga naar eind3 In de partij van het land, in de golvende ‘stromende’ lijn en de felle kleur (blauw in de schaduwen, rood in het avondlicht) is mede een inspiratie door Van Gogh te zien. In de herfst van 1909 verbleef Gestel in de omstreken van Nijmegen, aangetrokken door het mooie landschap, dat hij van een eerder verblijf reeds kende.Ga naar eind4 Hij ging geheel op in de natuur en verdiepte zich vooral in effecten van het licht. Bij voorkeur schilderde hij bomen: in zonneschijn, in maanlicht of tegen een mistig landschap gezien. Ook had hij nog steeds een voorkeur voor het motief van een lucht met veel wolken.Ga naar eind5 Een der ‘herfstbomen’ uit dit najaar is waarschijnlijk Herfstboom.Ga naar eind6 De boom zelf is hier weergegeven in fijne, luchtige pointille tegen een sterker aangezette partij van de lucht. Een neiging tot dichtbouwen van elke diepte in het tafereel is duidelijk. In de kleur van een reeks herfstbomen sloot de schilder zich blijkbaar nog dicht bij de werkelijk-geziene herfstkleuren aan.Ga naar eind7 Ook een werk als NevelzonGa naar eind8 zal toen zijn geschilderd. Gedurende de winter van 1909-1910 bleef Gestel in de omgeving van Nijmegen werken.Ga naar eind9 Uitdrukkelijk onderstreepte zijn eerste biograaf, N.H. Wolf, het belang van dit verblijf: ‘De herfst 1909, dien hij te Nijmegen doorbracht, was voor Gestel van invloed op heel zijn verder oeuvre. Want hier begon hij meer sensitief te werken, offerde hij het onderwerp “als sujet” om meer “geestelijk” te gaan schilderen.’Ga naar eind10Hoe positief deze woorden ook klinken, de herfst van 1909 bracht zeker nog geen radicale omkeer in Gestels ontwikkeling; wel een toespitsing van zijn zoeken naar expressie. Over een toen geschilderd ‘Wolkenlandschap’ schrijft Wolf bijvoorbeeld: ‘maar wát hij voelde, wat hij wilde, drukte hij hierin nog imxner met uit.’Ga naar eind11 | |
[pagina 92]
| |
Ook uit een schilderij van deze winter, Landschap bij Nijmegen,Ga naar eind1 blijkt allerminst een radicaal modernisme. Integendeel: de winterzon inspireerde de schilder blijkbaar niet tot zulke vérgaande kleur-abstracties als de Montfoortse zomerzon. Wel geeft hij, als eens Van Gogh en daarna ook Sluyters en Mondriaan, het nieuwe motief van de zon recht van voren gezien. In de zachtgekleurde winterlucht ontbreekt echter het abstracte kleurenspel, dat Sluyters' zonverbeeldingen dan al zo boeiend maakt. De schilder lijkt hier eerder terug te keren tot een angstvallig realisme; modern is alleen de kleur: purperblauw in de schaduwen en rood in de door de zon beschenen partijen. Wanneer Gestel gedurende de vroege voorjaarsmaanden van 1910 wel eens van Nijmegen uit zijn Amsterdamse atelier bezocht, boeide hem ook daar het motief van de natuur. Hij schilderde van het raam uit gezichten op de Overtoom met de uitlopende bomen in het lentelicht.Ga naar eind2 Met werk van het afgelopen najaar en winter verscheen Gestel in het voorjaar van 1910 op de expositie van St. Lucas,Ga naar eind3 waar zijn inzending bij die der andere luministen werd gehangen.Ga naar eind4 Er komt aan de luministische periode van buiten schilderen echter gedurende de zomer van 1910 een vrij plotseling einde. De schilder trekt zich terug op zijn Amsterdamse atelier. en bezint zich op zijn kunst.Ga naar eind5 Mogelijk heeft het zien van het radicale werk van Mondriaan op St. Lucas van 1910 de crisis verhaast, waarin Gestel nu kwam te verkeren; zeker kwam deze ook voort uit zijn eigen ontwikkeling. Uit de beschrijving, die Wolf erover geeft, blijkt in elk geval duidelijk, dat de defintieve breuk met het realisme (waar het luminisme hem in de voorgaande tijd al vaak dicht bij had gebracht) nu definitief werd voltrokken en met een bewustheid, die typisch is voor Gestels intellectuele aard. ‘Met de nodige zelfkennis en de bewustheid, de persoonlijkheid onder de kunstenaars eigen, ging Gestel nadenken over wat het wezen kon wat hem ontbrak om uit te drukken dat wat hij wijde geven.Onder deze zo herziene studies waren, blijkens Wolfs woorden o.a. een aantal herfst- | |
[pagina 93]
| |
bomen; zeker is het grote, 1911 gedateerde stuk HerfstboomGa naar eind1 (afb. 114) hierbij te rekenen, waarin de zorg om de natuurgetrouwe weergave is vervangen door radicale expressie van de kleur-sensatie en waarvan de kleuren zo duidelijk overeenkomen met Wolfs hierboven geciteerde karakteristiek.Ga naar eind2 Misschien behoort hiertoe ook een groot doek, Liggend naakt,Ga naar eind3 (afb. 100) waarvoor het reeds besproken schilderij uit 1909 met dezelfde titel waarschijnlijk een voorstudie was. In deze tweede versie is de kleurexpressie versterkt en verrijkt. De schilder koos hier een gamma van paars, felgroen, roze en geel, ouderbroken door accenten van rood en blauw. De kleuren zijn het krachtigst in de zeer brede pointille, waarmee het fond is aangeduid. Juist daardoor dragen zij bij tot het enigszins vlakke en ‘decoratieve’ karakter, dat ook dit schilderij van Gestel kenmerkt en dat hier tevens weer het gevolg was van het nadruk leggen op composite en lijn. Weer is echter het decoratieve element gecombineerd met een realistische vormgeving. Vaak lijkt het, of in Gestels luminisme de absolute expressie in vorm en kleur steeds weer ‘veroverd’ moest worden op de bij hem zo diepgewortelde neiging tot een conscientieus realisme. Dit geeft zijn werk soms een al te schuchter, soms, zoals hier, een voornaam-gereserveerd karakter. Merkwaardig genoeg verliep de ontwikkeling van nu af aan niét rechtlijnig verder in de hier aangeduide richting van steeds absoluter expressie. Een studiereis naar Parijs, in de nazomer van 1910, bracht Gestel - tijdelijk - op een heel ander spoor en versterkte zijn oude neiging tot een typerende kunst, waarbij het karakteriseren van een bepaalde inhoud van overwegend belang werd. Het is vreemd, dat een zo modern-gezinde kunstenaar als Gestel (die bovendien, naar bleek, de radicale moderniteit op een gegeven moment reeds bewust had gekozen) in 1910 juist déze tendens ‘meebracht’ uit de Franse hoofdstad! Toch moet men dit uit hetgeen zijn goedingelichte tijdgenoot, N.H. Wolf, hierover schreef, wel opmaken.Ga naar eind4 Wanneer men zich in het Nederlandse kunstleven van die jaren verdiept, wordt deze onverwachte wending begrijpelijker. ‘Parijs’ was voor vele Nederlandse jongeren toen vooral het centrum van een (lichtelijk-moderniserende) kunst met mondaine, liefst ook demi-mondaine, of zelfs ‘perverse’ inhoud.Ga naar eind5 Een lijn, die begonnen was bij de impressionisten en verder liep over Lautrec, Steinlen, de tekenaars van Montmartre, Van Dongen en Sluyters (in 1906) werd hier doorgetrokken - maar zó, dat de inhoud van het werk van dege kunstenaars meer aandacht trok dan de vorm. In de jaren 1909 en 1910 hadden Van der Hem en Maks met dit soort op Parijs georiënteerde kunst te Amsterdam veel indruk gemaakt.Ga naar eind6 Sinds 1909 exposeerde Maks op de Parijse Salon d'automne, in 1911 | |
[pagina 94]
| |
Van der Hem. Het Nederlandse publiek achtte over het algemeen dit werk het toppunt van moderniteit, évenzeer als b.v. het luminisme van Mondriaan. Van Gestels na deze Parijse reis ontstane werk, schilderijen en pastels (voor welk medium hij nu een voorkeur had),Ga naar eind1 geeft een pastel met de titel Flirtation (1910)Ga naar eind2 een indruk. Ook de tekeningen Zittende vrouw in het zwart (1911)Ga naar eind3 en Foyer van een theaterGa naar eind4 behoren tot deze groep. De kleuren van deze pastels waren, naar wordt vermeld,Ga naar eind5 ‘sterk blauw en zwoelig paars’. De tekentrant is in de twee eerstgenoemde enigszins stilerend, met een elegant-gemaniëreerd verloop der contouren; in laatstgenoemde sluit zij aan bij de stijl van Steinlen. Einde 1910 is geen gelukkig tijdstip om een bespreking van Gestels werk af te breken. Juist tóen was de schilder geabsorbeerd door de voor zijn kunst gevaarlijke sfeer van anecdote en ‘typering’. Het was in deze vroege jaren der twintigste eeuw een zeer verbreide - en ook Gestel reeds van ouds bekende - sfeer. Vlotte tekeningen van een bepaald ‘geval’ of een bepaald ‘type’ had hij van vroeg af aan vervaardigd -gedeeltelijk ook uit finantiële overwegingen: dit werk werd altijd vlot verkocht en had succes op tentoonstellingen.Ga naar eind6 Wij herinneren aan zijn tekeningen van boeren en zijn schetsen van het Bossche carnaval. In vroeg-luministische tijd ontstond bijvoorbeeld de tekening met de titel Scheveningen.Ga naar eind7 (afb 94). (Al deze vroege schetsen vertonen een plomp-realistische, naar de caricatuur neigende stijl, die afsteekt tegen de gewilde sierlijkheid van de na-Parijse tekeningen). In wezen was al dit ‘karakteriserende’ werk, óók het gemaniëreerd-moderne van 1910 en later, een regressief element in de ontplooiing van de schilder. Het paste slecht bij het in hem levende verlangen naar absolute expressie, zuiver via de middelen der kunst. In de nu volgende tijd zal hij dan ook het besluit nemen, in het vervolg uitsluitend déze te zoeken.Ga naar eind8 Dat de mogelijkheid van een dergelijk besluit hem al in de ‘luministische’ jaren voor ogen moet hebben gestaan, is uit de voorgaande bespreking herhaaldelijk gebleken. |
|