Moderne kunst in Nederland 1900-1914
(1959)–A.B. Loosjes-Terpstra– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
I Verspreid modernisme 1900-1908InleidingDe nieuwe stroming in onze schilderkunst, die zich in 1908 voor het eerst te Amsterdam manifesteerde (en die gedurende de daarop volgende jaren tot een moderne beweging zou uitgroeien) mag voor het grote publiek een verrassing zijn geweest - zij had wel degelijk een voorgeschiedenis gehad in de Nederlandse kunst van de vroegste twintigste eeuw. Het bleek een moeilijke opgave zich een beeld te vormen van deze voorgeschiedenis. De nieuwe tendenzen hebben zich in de jaren tussen 1900 en 1908 nog allerminst als een algemene ‘beweging’ doorgezet. Zij vertoonden zich - nu hier, dan daar - in het werk van schilders van de allerjongste, maar ook van een iets oudere generatie, die allen onafhankelijk van elkaar hun weg zochten. De duidelijkste indruk krijgt men van hetgeen te Amsterdam gebeurde, waar de jonge schilders, die later de hoofdfiguren van het ‘Luminisme’ zouden worden (Sluyters, Mondriaan en Gestel) hun centrum hadden. Hier werd een langzame groei, die alreeds de kiemen van een vernieuwing inhield, in 1907 plotseling versneld, toen de uit het buitenland teruggekeerde Sluyters met zijn radicaal-modernistisch werk diepe indruk op zijn stadgenoten maakte. Deze ontwikkeling, waaruit het ‘Amsterdamse luminisme’ rechtstreeks is voortgekomen, zal in het tweede hoofdstuk worden besproken. Er heeft echter in deze zelfde jaren buiten Amsterdam - en vaak ook buiten Nederland - een vergelijkbare vernieuwing in de kunst van enkele Nederlandse schilders plaats gevonden, die zich vroeger en aanvankelijk ook radicaler voltrok dan de Amsterdamse. Dit gebeurde deels in het werk van ouderen, Toorop en Thorn Prikker (die in de oger en pogerjaren al in het centrum van een buitenlands georiënteerde moderne beweging hadden geleefd), deels ook in dat van jongeren, die, door toevallige omstandigheden en onafliankelijk van elkaar, in direct contact stonden met de grote bron van inspiratie van deze jaren: Parijs. Het ‘verspreide modernisme’ van al deze schilders - onderwerp van dit hoofdstuk - is als verschijnsel op zichzelf van belang; maar tevens lean men het niet verwaarlozen, wanneer men het ontstaan van het Amsterdamse luminisme wil nagaan. Het werd in Nederland bekend en het heeft mede de bodem voorbereid voor het op- | |
[pagina 4]
| |
bloeien van de nieuwe beweging van 1908. De namen van Toorop en Van Dongen zullen bijvoorbeeld in 1909 in een voorlopige omlijning van deze beweging in één adem worden genoemd met die van Sluyters en Mondriaan.Ga naar eind1 Wat was de kern van dit vroege modernisme en waarom kan het als ‘voorgeschiedenis’ van het Amsterdamse kiminisme worden gezien? Het beste kunnen deze vragen worden beantwoord in het verband van een uitvoeriger bespreking van de kunst der bedoelde schilders afzonderlijk, die in de volgende bladzijden zal worden gegeven. Hier mogen wij volstaan met de algemene opmerking, dat het bij allen steeds weer de Frans-impressionistische inspiratie is geweest, die voor de toekomst het meest heeft betekend. Hier moet dan direct aan worden toegevoegd, dat ‘impressionisme’ hier zeer ruim moet worden opgevat en dat bijvoorbeeld ook de (in impressionistische zin opgevatte) kunst van Signac en Van Gogh tot de bronnen van inspiratie behoorde; tevens dat men via het impressionistische uitgangspunt steeds meer zocht naar intenser, krachtiger uitdrukking, zodat impressionisme vaak tot expressionisme kenterde. Essentieel is echter steeds, dat niét - zoals in Nederland aan het einde der negentiende eeuw gebeurde - op de abstract-decoratieve zijde van de Franse kunst de nadruk werd gelegd, maar op de mogelijkheid om langs lyrisch-impulsieve weg tot sterke expressie in de taal van kleur en vorm te komen. Het was in wezen een renaissance van het oude impressionistische standpunt, die in de Nederlandse kunst der vroegste twintigste eeuw de vernieuwing heeft voorbereid. Aan de bespreking van deze renaissance van het Franse impressionisme in de kunst van enkele Nederlandse schilders gaat een kort overzicht vooraf van de geheel afwijkende manier, waarop de ouderen van hen, Toorop en Thorn Prikker, in de late negentiende eeuw de buitenlandse invloeden hadden verwerkt. |
|