Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermdGa naar margenoot+35. Een ander samen sprack met den enghel bewaerderOp de vose:
| |
[pagina 229]
| |
Enghel:
Waerom soo wildij, siele goet,
10[regelnummer]
hier derven desolati,
sieckten, opval, pers, teghenspoet,Ga naar voetnoot139.
dat u bijbrenckt veel grati?
Sijt wis en wilt het draghen,
ghij kont daer door behaghen
15[regelnummer]
al seer veel meer Godt onsen Heer
dan in vreucht en plaijsier.
Siel:
Dit geloove ick al seer wel,
maer een saeck komt mij quellen:
t'Is mijn boosch nature fel,
20[regelnummer]
die mij dieck doet ontsteellen.
Niet van pijn oft weedomme,
maer datter komt rontomme
doet mijn ionck hert veel meerder smert
en dus claghen t'uweert.
Enghel:
25[regelnummer]
Dit moet ghij oock nemen daer bij
van de handen des Heeren.
Weet: t'Is sijn liefde; dat doet hij
om u croon te vermeerren.
O wilt toch leeren lijden
30[regelnummer]
en sterck sijn in het strijden.
Al klaght natur, brecktter u deur,
laet soet omhelsen t'sueur!
Siel:
Dit is mijns herte wille reijn,
maer val soo dieck besijden!
35[regelnummer]
Want ick vinde mij heel alleen
| |
[pagina 230]
| |
in al mijn cruijs en lijden.
K'en vint gheen consolieren,
noch troost in creaturen.
Dus met gesught ick tot u vlught,
40[regelnummer]
mijn hemelsche toe vlught
Enghel:
In alle noot soo vlught met spoet
tot iesum, den beminden.
Stiert tot hem u drovig gemoet,
bij hem sult ghij troost vinden.
45[regelnummer]
Laet creaturen grati,
cleijn is haer consolati!
Vlijt tot dat een, dat troost alleenGa naar voetnoot140.
des herten droef geween.
Siel:
Dit waer alleen mijn vreughde groot,
50[regelnummer]
cost ick het altijt vatten
tot mijnen Heer te vlughten soet,
de creaturen laeten.
Ick wil nu gaen beginne!
Och, helpt mij doch daerinne!
55[regelnummer]
Doet mij geleij in die schoon weij
van Godt, mijn liefde blij.
Enghel:
Daer sal men gaen, als is gedaen
dat lijden en dat strijden.
Dan suldij rijcke rust ontfaen
60[regelnummer]
en een eewigh verblijden.
Voor een luttelken sterven
en creaturen derven
sult d'hebben soet, dat eewigh goet,
in weelden overvloijt!
| |
[pagina 231]
| |
Siel:
65[regelnummer]
Adieu dan, creaturen troost!
Adieu nu consolati,
vervuldt met veel droefheijt altoost,
gemenght met desolati!
Adieu, o vleesch en bloede,
70[regelnummer]
u gaen ick af met spoede.Ga naar voetnoot141.
U lieft onreijn, u trouwe cleijn,
doet mij soecken dat een.
Enghel:
In dit een, o minnende siel,
suldij geheellijck vinden;
75[regelnummer]
al dat ghij kont begheeren veel
is in uwen beminden.
Duijsentich consolati,
teghen een desolati,Ga naar voetnoot142.
veel grati soet en alle goet,
gheeft hij in overvloijt!
Siel:
80[regelnummer]
O laet ons t'samen een verbont
maecken voor alle daghen,
dat ghij mijn lijden t'aller stont
aen iesus sult opdraghen.
Mijn cleijn pijn met de sijne
85[regelnummer]
menght als water en wijne,
opdat se goet hier door magh soet
sijn aen t'operste goet.
Enghel:
Strijt mannelijck, o christensiel
en laet u hert verstercken
90[regelnummer]
met Godts gratie, groot en veel,
om vroomelijck te wercken.Ga naar voetnoot143.
| |
[pagina 232]
| |
Wilt van de dorne struijcken
voor u schoon roskens plucken.
Steelt u plaijsier in lijden hier,
95[regelnummer]
soo rust in u den Heer.
fin.
|
|