Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermdGa naar margenoot+2. Een AnderDat kan gesonghen worden op de vose: Het naghtegalken cleijne etc.Saleghen naght verheven,
verlight boven alle light,
clar boven alle sonnen,
| |
[pagina 148]
| |
o betelehem, mijn leven,
5[regelnummer]
o crib, mijns herten troon,
boven alle schoonheijt schoon!
O wonderheijt ongewoon:
Godt die is mensch geworden,
een kindekin seer teer,
10[regelnummer]
hij draght ons sondenbordenGa naar voetnoot5.
op sijne schouderen hier.
O stal, blijtschap der siele!
O schoon moederlijcken schoot,
met Godt vervuldt geheel soet,
15[regelnummer]
omvatGa naar voetnoot5.* met blijtschap veelle
dat oneijndelijck goet,
alle schatten overvloijt,
der Engelen vruchden groot!
O Maghdelijcke borsten,
20[regelnummer]
vervuldt met soeten douw,
daer het soet kint met lusten
af wordt gevoijt voor ons nu.
Ga naar margenoot+Geluckigh is die Ure,
gelucksaligh is dien naght,
25[regelnummer]
daer Godt mensch in worden is!
Gheen vreucht en soeck ick meere
dan dit kindeken wis.Ga naar voetnoot6.
Adieu, o hemel gewies,
met al wat daer in is:
30[regelnummer]
bethlem heb ick vercoeren,
dat is den hemel mijn;
daer wordt ick, arm, verloeren,
gevoijht van t' soet kindekin.
Laet mij het hoij toch schicken
35[regelnummer]
en desen stal, seer onreijn,
| |
[pagina 149]
| |
wasschen met mijn trannen vloijt.
Laet mij betelehem U lickenGa naar voetnoot7.
met al mijns herten bloet.
O liefde soet overvloijt,
40[regelnummer]
nemt mijn siel, gheest en gemoet
in platse van het stroije,
opdat mijn herte teer
magh sijn de crib en t'hoije
voor dit kintien, mijnen heer.
45[regelnummer]
Ga naar margenoot+Geluckigh is die siele,
die dit lief kindeken cleijn
magh genieten int gemoetGa naar voetnoot8.
en geven kuskens veelle
aen sijn lief wanckskens root
50[regelnummer]
en minlijck mondeken soet.
Kust mij, o iesus minioet,Ga naar voetnoot9.
met den kus Uwer minnen,
doerdrinckt mijn arme siel
van buijten en van binnen
55[regelnummer]
met Uwe liefde geheel.
Mijn herte wil ick geven
aen U o iesuken cleijn,
mijn liefste broederken soet!
Met U soo wil ick leven
60[regelnummer]
in penitenti groot,
in arbeijdt, pijn en armoijdt.
Versmaetheijt en diep ootmoet
wil ick met U aenverden
om eewigh en altijt
65[regelnummer]
in hemel en op erden
u te loven met iolijt.
fin.
|
|