hier dicht bij de grens. We hebben geluk gehad. Maar ga nu slapen.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Ik kan niet slapen.’
Het kind, in doeken gewikkeld, lag opmerkelijk stil naast haar. Alleen aan de beweging van de armen kon ze zien dat het leefde. ‘Ik heb dorst,’ zei Maria. ‘Wil je wat water halen?’
Haar man deed behoedzaam de deur van de stal open. Het was heldere nacht buiten. Plotseling verscheen er in de rechthoek van de deuropening een grote vuurbol die even trillend bleef stralen en toen uit elkaar spatte. Kleine druppels licht stroomden korte tijd naar de horizon, daarna was er een hevige slag hoorbaar, gevolgd door snel op elkaar volgende knallen.
‘Dit was een grote, mooie ster,’ zei Maria. ‘Hij is verschenen omdat mijn zoon geboren is. Dat is een goed teken. Heb ik je niet gezegd dat hij een groot man onder de Joden zal worden? Een koning. Een verlosser.’
Haar man had de deur weer gesloten en sloop behoedzaam terug naar het stro waarop Maria met het kind lag.
‘Ik had toch die lantaren niet moeten aansteken bij de geboorte,’ mompelde hij, ‘maar ik kon je toch ook niet in het donker laten liggen?’
‘Wat is er gebeurd,’ vroeg Maria. Er was geen spoor van angst in haar stem.
‘Ik heb buiten iets gehoord,’ zei haar man.
Ze bleven stil liggen luisteren. Soms was het geluid van buiten zo vaag dat ze hun versterkte hartslag er