storven. En dat vond ik niet het ergste. Ik kon mij voorstellen dat ik haar stem zou herkennen in de woorden van een ander, omdat verlangen vaak het oordeel dwingt. Maar wat zij had gezegd was gelijk aan wat ik eens had gehoord, ook door de telefoon, toen ik alleen thuis zat en bang was voor de eenzaamheid, toen ze me had verlaten voor een gezamenlijke vriend en me had gezegd dat ze bij me terug zou komen. Woordelijk hetzelfde had ze gezegd, ook zonder op mijn antwoord te wachten.
De tijd had zich vergist en een minuut uit het verleden laten ontsnappen.
Ik stond langzaam op, liep zorgvuldig naar het toestel en trok de stop uit het contact. Nu kon geen stem van buiten me meer bereiken.
De dingen in de kamer kregen een verscherpte helderheid, het schilderij aan de wand, Eva's portret op mijn tafel en het hondje op de divan, het zwarte, kleine beest, dat me onafgebroken aankeek alsof het kon vermoeden waarmee ik me bezighield.
Ik wantrouwde het beest nu. Ik vond het vreemd dat het zo onverwacht voor mijn deur had gestaan, juist op de avond dat ik Eva's stem had gehoord. En de blik waarmee het me aankeek beviel me ook niet. Die was te begrijpend, meelevend en tegelijk nieuwsgierig. Ik voelde dat het beest zich afvroeg hoe ik op het telefoongesprek had gereageerd.
Ik haalde diep adem om die gedachte te verdrijven en slaagde daar tenslotte in. Ik ging naar het beest toe en streelde het achter de oren. De hond kreunde van genoegen en liet de kop op het kussen zakken. Het