2]mijn naam roepen, door een man die aan de waterkant zat te niksen. Pas
3]toen ik naderbij kwam, zag ik dat hij de heer Brasbaard was, die jarenlang
4]naast me heeft gewoond, een zware, opmerkelijk kale vijftiger, met de droeve,
5]schrikachtige blik van een permanent bezorgde huisvader. Hij handelt voor-6]spoedig in herenconfectie en draagt dus fraaie maatpakken - maar nu had
7]hij een sporthemd en een reuzenshort aan en staken zijn grote voeten bloot
8]in sandalen.
9]‘Zó, ook hier?’ vermeed ik niet te zeggen.
10]‘Kom zitten,’ antwoordde hij. ‘Maar niet te dicht bij, want ik stink nogal.
11]Ik heb me al twee weken niet meer gewassen.’
12]Hij maakte inderdaad een wat smoezelige indruk.
13]‘Ik woon in een tent, zie je,’ vervolgde hij. ‘Die staat daar boven ergens in
14]een bos. En nu is er wel een fles water in de tent, maar die hebben we voor
15]de thee nodig. Dus maak ik 's morgens alleen mijn vingers een beetje nat
16]en dan wrijf ik over me ogen.’
17]Zijn stem was vol sombere gelatenheid.
18]‘Waarom ga jij in vredesnaam in een tent?’ vroeg ik.
19]‘Zie je wie daar zwemt?’ vroeg hij, in het meer wijzend. ‘Dat is Rob, mijn
20]jongste zoon. Veertien. Hij wil nog nét met pa op reis, maar dan moet het in
21]een tent en op de fiets, anders vindt hij er niets aan. Nou, wat doe je dan?
22]Ik vind 'm nog te jong om hem alleen weg te sturen, dus speel ik nu al twee
23]weken de doortrapte kampeerder. 't Is de zwaarste rol uit mijn hele opvoe-24]derscarrière, dat kan ik je verzekeren. Heb jij wel eens 's nachts in zo'n
25]tent gelegen? Geen óóg doe je dicht. En het vieze eten, dat die jongen kookt
26]in zo'n eng pannetje. Man, ik snak naar een biefstuk...’
27]Hij staarde over het meer. Rob zwom ver weg, met gehaaide slagen.
28]‘En hoe is het met je andere jongens?’ vroeg ik, want hij heeft er nog twee,
29]een beetje ouder.
30]‘Volgens de kansberekening: goed,’ antwoordde hij. ‘Ze trekken al een
31]maand in een gammele zevendehands auto door Europa, óók met een tent
32]natuurlijk. Naar menselijke schatting zijn ze nu ergens in Spanje. Maar ik
33]weet niets met zekerheid, want schrijven doen ze niet. Dat is hoogst ener-34]verend, maar ik beschouw het als een soort hogere gerechtigheid, die aan
35]mij wordt voltrokken. Want vroeger schreef ik óók nooit aan mijn ouders,
36]als ik met mijn vriendjes op reis was. Ik vond het gewoon niet nodig. En nu
37]gebeurt het mij. De geschiedenis herhaalt zich en ik krijg mijn trekken thuis.
38]Eens wordt de zakkenroller zelf de zak.’
39]Hij ging achterover liggen en strekte zich kreunend uit.
40]‘Die rug...,’ mompelde hij. ‘Als ik maar eens één nachtje in een gewoon bed
41]mocht slapen...’
42]Geruime tijd keken we zwijgend naar het meer. De jongen was bezig zijn
43]weg terug te zwemmen.