Van het tweede plan
Cyriel Verschaeve, René de Clercq en Karel van den Oever
45
Cyriel Verschaeve (1874-1949) vertoont als schrijver enige verwantschap met Albrecht Rodenbach: ook hier dat streven naar het grootse, overweldigende, visionaire; ook hier die overstelpende woorden- en beeldenvloed die allereerst de schrijver zelf bedwelmt; ook hier die onmisbare behoefte aan enthousiasme, die drang naar verheerlijking. In zijn tijd werd Verschaeve om al deze eigenschappen als een meester geëerd, - wij, in onze wat nuchterder tijd, kunnen in zijn goed bedoelde pogingen vaak niet meer zien dan een kwalijk verteerbare retoriek.
Het werk van Cyriel Verschaeve omvat gedichten en drama's, waarvoor hij de stof vooral ontleende aan bijbel (hij was priester) en historie, maar het karakteristiekst zijn misschien wel zijn Uren van bewondering voor groote kunstwerken (6 dln, 1920-1922), die, zoals terecht werd opgemerkt, geen kritiek bedoelen te geven: ‘het zijn vurige liefdesverklaringen en als dusdanig eenzijdig en hartstochtelijk’ (Marnix Gijsen).
Al te nauw contact met de Duitsers in de laatste wereldoorlog was oorzaak dat Verschaeve ver van zijn vaderland, in Oostenrijk, vrijwel vergeten stierf.
René de Clercq (1877-1932) was de felle ijveraar voor de Vlaamse zaak. Zijn activisme had tot gevolg dat hij na de oorlog in 1914-1918 ter dood veroordeeld werd (zijn beeltenis werd op de Grote Markt te Brussel in het openbaar verbrand) en naar Nederland uitweek.
René de Clercqs poëzie valt in hoofdzaak in twee categorieën uiteen: zijn het huiselijk en landelijk geluk bezingende liedjes (waarvan er vele door Emiel Hullebroek op muziek gezet werden) en zijn politieke en patriottische gezangen. Vertonen de eerste in hun gemakkelijke berijming een neiging tot zoetvloeiende oppervlakkigheid, de laatste pogen in hun felheid en directheid het oude geuzenlied te benaderen (o.a. in De zware kroon, 1915).