Overzicht van de Noordnederlandse literatuur in de jaren 1880-1920
3
Elke nieuwe stroming, ook al staat zij in meer dan één opzicht diametraal tegenover de voorgaande periode, wordt toch bijna steeds door enkele tot de oudere generatie behorende figuren voorbereid. Zo zouden wij ook hier een viertal auteurs willen noemen dat de overgang vormt naar de Beweging van Tachtig. Dat zijn dan: de dichters W.L. Penning, J. Winkler Prins en F.L. Hemkes, en de vooral als naturalistisch-prozaschrijver belangrijke Marcellus Emants.
Als heraut van de nieuwe beweging treedt dan op Jacques Perk; de feitelijke Tachtiger Beweging vindt zijn talentrijkste beoefenaars in Willem Kloos, Albert Verwey, Frederik van Eeden, Lodewijk van Deyssel en Herman Gorter; op het tweede plan: Hélène Swarth, Frans Bastiaanse en J. Reddingius.
Een van de belangrijkste kenmerken van Tachtig is de tot aanbidding gaande verering van de zinnelijk-waarneembare schoonheid. Weldra echter moet bij een van hen, Albert Verwey, de poëzie der zinnen plaats maken voor de poëzie van de geest; de later komende P.C. Boutens en J.H. Leopold paren de verfijnde schoonheid, die zij blijven nastreven, aan de wijsheid.
Een andere reactie zien wij bij Herman Gorter: bij hem maakt het individualisme (ander kenmerk van Tachtig) plaats voor het streven naar een gemeenschapskunst, en deze sociale tendens vinden wij eveneens bij Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, A. van Collem, C.S. Adama van Scheltema en J.H. Speenhoff.
Als wij vervolgens een blik op het proza slaan en ook hier proberen door het trekken van enkele ruwe lijnen enige overzichtelijkheid in de veelheid der figuren te brengen, dan is er één auteur die zich aan elk onderbrengen in een hokje onttrekt: Louis Couperus, onze wellicht grootste prozaïst, impressionistisch woordkunstenaar, psychologische-romanschrijver, verfijnd causeur, naturalist en neo-romanticus.
Evenals bij de poëzie kunnen wij ook bij het scheppend proza enkele schrijvers noemen bij wie het verrukt weergeven van de zinnelijk-waarneembare schoonheid de boventoon voert. Dit impressionisme vinden wij bij de schilder-schrijver Jacobus van Looy, en verder bij François Erens en Augusta de Wit.
Gevoel voor schoonheid, samengaand met belangstelling voor het verleden, vinden wij bij de neo-romantici: Arij Prins, Adriaan van Oordt, Aart van der Leeuw, Arthur van Schendel, P.H. van Moerkerken en Nine van der Schaaf. Het sociale element in het proza komt naar voren bij Herman Heijermans en Israël Querido. Het grootste quantum proza wordt wel geleverd door die lange reeks van schrijvers die wij zouden willen samenvatten onder de naam realisten: Arnold Aletrino, Frans Netscher, Frans Coenen, Johan de Meester en Herman Robbers; verder zijn het vooral ook de vrouwelijke auteurs die zich in deze richting verdienstelijk maken: Margo Scharten-Antink, Ina Boudier-Bakker, Top Naeff, Carry van Bruggen, Elisabeth Zernike en Marianne Philips; tenslotte noemen wij nog: Theo Thijssen, J. van Oudshoorn, Gerard van Eckeren, Reinier van Genderen Stort en Nico van Suchtelen. Het spreekt vanzelf dat tussen deze schrijvers onderling vele, soms diepgaande verschillen bestaan: hun werk beweegt zich van een alleen maar realistisch weergeven van de omringende werkelijkheid tot het verdiept en vergeestelijkt zien van deze werkelijkheid.