lopers van De nieuwe gids te willen noemen, moeten wij opmerken dat zij voorbereidend werk verricht hebben.
Dat heeft zeker ook gedaan de literaire kring Flanor (zo genoemd als hommage aan Carel Vosmaer, die onder dit pseudoniem zijn Vlugmaren, korte kritische bijdragen in De Nederlandsche spectator, publiceerde). Flanor werd gevormd door een groep literatoren en schilders die elke dinsdag in het café De Karseboom te Amsterdam bij elkaar kwam, - letterkundigen als Paap, Kloos, Van Eeden, later ook Van Deyssel, Verwey, Erens en Van Looy, en schilders als Veth en Witsen zijn er lid van geweest. Albert Verwey las er zijn episch gedicht Demeter voor, Van Eeden zijn satirische Grassprietjes. ‘Het schijnt’, schrijft François Erens in zijn Vervlogen jaren, ‘dat nieuwe ideeën over kunst moeten worden geboren in tabaksrook, bij het gerinkel van glazen, het heen-en-weer-geloop van kellners en het langs-strijken van onverschillige bezoekers.’ En een ander karakteristiek citaat uit hetzelfde boek luidt:
1]Ja, dat ‘zwammen’ op allerlei kamers in de Pijp of in de café's, bij Willemsen,
2]Mast, Krasnapolsky, de Poort van Cleve of in allerlei kleine kroegjes van
3]Amsterdam! Wat hebben wij gepraat en wat heb ik gepraat! Wat heb ik
4]betoogd, verklaard, verdedigd, afgebroken! Zóó ontstonden de nieuwe
5]begrippen over literatuur en andere kunsten; het broeide toen van alle
6]kanten. Er waren uit Den Haag ook schilders gekomen, Isaac Israels, Breit-7]ner en nog anderen. En zij zaten met de literatoren 's avonds in de café's en
8]zwamden zooals men dat noemt, al is het dan ook met een leelijk woord.
9]De geboorte der nieuwe kunstbegrippen had in Amsterdam plaats, zooals
10]dat ook in Parijs was gebeurd, in allerlei café's. Dáár was het de Vachette, de
11]Voltaire, de Source, Le Chat Noir en niet te vergeten de Procope, waar de
12]geschilderde portretten van eenige Encyclopedisten, vroegere bezoekers,
13]vanuit hunne medaillons op de muren de latere bezoekers aanstaarden.
14]Evenals later in Amsterdam, werd er in Parijs gezwamd, uren en uren lang.
15]Dat heeft zijn goed, maar ook zijn kwaad. Hij die het een of ander had te
16]berde gebracht, iets had gevonden of ontdekt in de begrippen over kunst,
17]was al dikwijls tevreden, als hij het maar had gezegd en aan de anderen had
18]duidelijk gemaakt. Hij vond het dan later onnoodig zijn vondst nog eens
19]hier of daar te publiceeren in druk. Dit was het kwade van al dat gepraat.
20]Dikwijls ook stelde zich de betooger tevreden met zijn rol van schatgraver,
21]van vinder, van docent. De anderen hoorden het aan, verwerkten het bewust
22]of onbewust, publiceerden het en de betooger was er mee tevreden. Hij
23]lachte vergenoegd, wanneer hij zijn eigen woorden en begrippen zag in de
24]regels der anderen en voelde zich dan een occulte kracht in de literatuur.
25]Misschien zal iemand zich afvragen: ‘Waar was dan de eerzucht, waar was
26]de ijdelheid van een zoo overtuigden en overtuigenden betooger?’ en dan
27]geloof ik te moeten antwoorden, dat hij die in zijn liefde voor zijn eigen
28]vondsten had vergeten en dat hij genoeg had aan de voldoening ze te zien
29]erkend en in practijk gebracht.
Frans Brens, Vervlogen jaren