Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
Eduard Douwes Dekker (1820-1887)82Het is voor het goede begrip van de werken van Eduard Douwes Dekker van belang iets uitvoeriger op het leven van deze auteur in te gaan. Hij werd uit Friese ouders te Amsterdam geboren, en nadat hij zijn gymnasiale studie had moeten afbreken en mislukt was in een kantoorbaan, hoopte hij in het toenmalige Nederlands-Indië een nieuwe kans te vinden: in 1838 vertrok hij met het schip waarop zijn vader kapitein was; in Indië trad hij direct in dienst van het gouvernement. Van zijn eerste functies is die van controleur op Sumatra's Westkust (1842) de belangrijkste, omdat hij hier door zijn contact met de inlander voor het eerst zijn verantwoordelijkheid als bestuursambtenaar leerde inzien. Zijn boekhoudkundige vergissingen en slordigheden (Douwes Dekker was allesbehalve een financier) hadden tot gevolg dat hij geschorst werd, en zelfs werd zijn zaak in handen van de justitie gesteld. (Overigens bleek later, volgens een der beste Multatulikenners van het ogenblik, dr. G. Stuiveling, dat de vergissingen in Dekkers nadeel het talrijkst waren zodat er in feite te veel in kas was!) In 1845 ontmoette Dekker te Batavia Everdine Hubertine baronesse van Wijnbergen (Tine) met wie hij het volgende jaar in het huwelijk trad. Na diverse nieuwe functies in gouvernementsdienst en een tijdelijk verblijf in Nederland, werd Douwes Dekker in 1856 benoemd tot assistent-resident van Lebak, en hier zou zich het conflict afspelen dat tot de bekende Havelaar-kwestie leidde. Om deze geschiedenis goed te begrijpen moeten wij de volgende feiten kennen: 1. De gouverneur-generaal Duymaer van Twist, ‘te verstandig om niet vooruitstrevend te zijn in zijn politiek’, had Dekkers volledig vertrouwen; omgekeerd had de gouverneur-generaal zoveel vertrouwen in Douwes Dekker dat hij hem zelfs benoemde buiten de voordracht van de Raad van Indië om. 2. De resident Brest van Kempen (Dekkers directe superieur) was, hoewel integer, weinig doortastend, had ‘iets van de vleesch-geworden bureaucratie’. Wat hij Douwes Dekker verweet was: gebrek aan tact, en dit was tot op zekere hoogte juist. 3. De regent (het inlandse hoofd) eiste van de inlanders onbetaalde herendiensten en buitte ook anderszins de bevolking uit, - hetgeen bekend was! Als Eduard Douwes Dekker nu zijn betrekking als assistent-resident aanvaardt, zet hij de politiek van zijn voorganger (die reeds stelling tegen de misstanden ge- | |
[pagina 304]
| |
nomen had) krachtig voort; na één maand is het conflict niet meer te vermijden en Dekker dient bij de resident een aanklacht in tegen de regent, daarbij eisend dat deze verwijderd zal worden. Daar de resident dit een onmogelijke eis vindt en Douwes Dekker weigert te schipperen, wendt de laatste zich vol vertrouwen tot de gouverneur-generaal. Maar ook Brest van Kempen (de resident) wendt zich tot de gouverneur-generaal met een klacht over Dekkers ‘kwalijk begrepene voortvarendheid’, en het is alleen deze laatste klacht waarop gereageerd wordt. De Raad van Indië wil de buiten zijn advies om benoemde Dekker ongevraagd ontslag verlenen, doch de gouverneur-generaal besluit te volstaan met overplaatsing gepaard met een afkeurend schrijven waarin o.a. de opmerking voorkomt dat Douwes Dekkers optreden ‘ligtelijk (doet) gelooven aan ongeschiktheid voor het bekleeden eener betrekking bij het binnenlandsch bestuur’. Teleurgesteld en verontwaardigd neemt Dekker ontslag en poogt tot driemaal toe de gouverneur-generaal mondeling te benaderen; deze echter, op zijn beurt teleurgesteld door Dekkers reactie, wenst hem niet te ontvangen. Er is, ook later niet toen de officiële bewijzen van Dekker te Batavia binnen kwamen, nooit een poging gedaan ook maar iets t.o.v. Douwes Dekker goed te maken. Nog in hetzelfde jaar keert Dekker naar Nederland terug, weldra gevolgd door Tine en de twee kinderen. Nadat al zijn pogingen tot rechtsherstel mislukt zijn besluit Douwes Dekker het Nederlandse volk van het gebeuren in kennis te stellen: in een klein logement te Brussel, Le Prince Belge, schrijft de in de grootste armoede levende Douwes Dekker in slechts één maand het werk dat hem beroemd zal maken, de Max Havelaar (1859). Op 13 oktober kan hij aan Tine schrijven: Lieve beste, myn boek is af, myn boek is af! De uitgave van het boek (dat verschijnen zal onder het pseudoniem Multatuli, d.i. veel heb ik geleden) was een nieuwe tragedie: Douwes Dekker riep hiervoor de | |
[pagina 305]
| |
hulp in van Jacob van Lennep. Deze erkende de Max Havelaar onmiddellijk als een meesterwerk, hij steunde Dekker financieel door het verstrekken van een voorschot, maar uiteindelijk schoot hij als vriend te kort door misbruik te maken van Douwes Dekkers vertrouwen. Deze had hem nl. voor wat betreft de uitgave volledig carte blanche gegeven; Van Lennep nu zorgde er niet alleen voor dat het boek, tegen Multatuli's wens in, door het duur te houden slechts een beperkt aantal lezers bereikte, maar bovendien, en dat was nog veel erger, ging hij in het handschrift knoeien, verving b.v. alle jaartallen en plaatsnamen door puntjes, - dat zo alle bewijskracht tot nul gereduceerd werd is duidelijk. Juridisch had Van Lennep hiertoe het recht (hij won dan ook het eruit voortvloeiend proces), moreel zeer zeker niet. Zo duurde het tot de 4de druk vóór Multatuli er weer de beschikking over kreeg en, uit het geheugen, zo goed mogelijk de oorspronkelijke vorm herstelde. (Het authentieke handschrift bleef bewaard, doch het duurde tot... 1950 voor dit uitgegeven werd.) Resultaat had het boek slechts vrij langzaam, ook al erkende men het algemeen als een meesterwerk, - en juist dat griefde Multatuli zeer: ‘Juist die byval met myn boek maakt my woedend’, schrijft hij aan Tine. ‘Hoe, men leest dat, men is er door getroffen, men vindt het schoon, en men laat my aan myn lot over? Dat is schandelyk!... Ik pleit voor myn leven, voor vrouw en kind, ik wacht in de angst van myn hart of het my wat geholpen heeft, en men antwoordt: “Wat schryf je mooi!” Dat is bitter, dat is een wreede sarcasme’. Dezelfde gedachte vinden wij uitgedrukt in het van 1862 daterende Idee, no. 80: Eens liet ze 'r kind zien, en vraagde met de ogen: Door de Max Havelaar is Multatuli zich van zijn schrijverstalent en zijn roeping als schrijver bewust geworden. Er begint dan voor hem een zwervend leven; door | |
[pagina 306]
| |
schrijven en het houden van lezingen probeert hij in zijn onderhoud en in dat van vrouw en kinderen te voorzien. Zijn vrouw kan niet tegen dit bohémien-bestaan (Douwes Dekker maakt het haar ook niet gemakkelijk!) en zo ontstaat er een verwijdering, die definitief wordt als Tine in Milaan een betrekking accepteert en Dekker steun zoekt bij mejuffrouw Hamminck Schepel (Mimi), met wie hij na Tines dood trouwt.
Het is moeilijk om in enkele woorden een karakterschets van Douwes Dekker te geven; hij was, zoals hij zelf schrijft, inderdaad een vat vol tegenstrijdigheden. Hij is in zijn opstandigheid, zijn idealisme, zijn geslingerd worden tussen uitersten (himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt), zijn ego-centriciteit, zijn ‘voor iedereen alles willen zijn’, onze meest typische romanticus. En juist deze innerlijke noodzaak tot het heldendom doet hem vluchten in het schrijverschap: alleen daar kan hij dit heldendom volledig realiseren. Hij worstelt, ondanks steun van diverse kanten, zijn hele leven met financiële moeilijkheden, hij voelt zich steeds miskend (wat tot op zekere hoogte juist is). Het onharmonische, chaotische kenmerkt ook zijn hele kunst; hij wil tot op de grond toe afbreken (en dit is een van de oorzaken van de waardering der Tachtigers) en is tijdens zijn leven omringd van bittere vijanden en toegewijde vrienden (o.a. Huet, Vosmaer), onverschillig kon men t.o.v. hem niet blijven. Zijn invloed is door twee oorzaken groot geweest: om wát hij schrijft en om hoè hij schrijft. Door zijn wijze van schrijven, de retoriek maakt bij hem plaats voor het gepassioneerd spreken, heeft hij invloed op de Tachtigers die hem als hun voorganger erkennen; door wat hij schrijft oefent hij invloed uit op tal van terreinen: het godsdienstige (zijn afwijzen van alle dogmatiek), het sociale (zijn ageren tegen de onwaardige toestanden waaronder de arbeiders moeten leven), het maatschappelijke (zijn vechten voor de gelijkberechtigdheid van man en vrouw), het staatkundige (rechtsherstel voor de inlander). Men heeft wel eens opgemerkt dat bij alle ideeën die Multatuli naar voren bracht eigenlijk zeer weinig oorspronkelijks is, en dit is juist. Multatuli heeft echter het vermogen om deze gedachten in een pakkende vorm te gieten en zo voor iedereen begrijpelijk te maken. Deze suggestieve wijze van voorstellen is oorzaak dat ook oppervlakkige en onjuiste ‘wijsheden’ een schijn van waarheid krijgen, zo in Idee 341: de ‘lieve natuur’ toont in feite de meest wrede en meedogenloze strijd om het bestaan die men zich denken kan! Idee 340 | |
[pagina 307]
| |
Idee 341 Na zijn Max Havelaar heeft Multatuli de gesloten verhaalvorm niet meer gebruikt; behalve in zijn Minnebrieven (1861) vinden wij het wezenlijke van Multatuli's werk in de zeven bundels Ideeën, die hij publiceerde tussen 1862 en 1877. Hierin schreef hij alles neer wat hem de moeite van het noteren waard leek; soms zijn het notities van een enkele regel: Idee 41 soms is het een heel bedrijf van een toneelstuk, een hoofdstuk uit een roman, een parabel, een wetenschappelijke inval, een uitval tegen iemand of iets, een filosofische gedachte, een herinnering of een voorspelling. Het is uit deze Ideeën dat een tweetal zelfstandige werken losgemaakt kan worden: het drama Vorstenschool (waarin de ‘ideale koningin’ Louise Multatuli's spreekbuis is voor wat betreft zijn sociale inzichten; dramatisch is het stuk zwak) en de ‘roman’ Woutertje Pieterse, mèt Max Havelaar wel Multatuli's meest geniale schepping. In dit boek geeft hij een prachtig psychologisch beeld van de dichterlijke, onbevangen en zuivere ziel van een jongetje dat in voortdurend conflict leeft met de burgerlijke onwaarachtigheid en de schijnheiligheid van de wereld der volwassenen (huiselijke kring, school, zakenwereld). | |
Multatuli's Max Havelaar
| |
[pagina 308]
| |
doet), door de makelaar Batavus Droogstoppel (met een dubbele taak: het directe contact met de hoofdpersoon onderhouden, omdat hij de enige is die hem vroeger gekend heeft, èn commentaar geven op het geschrevene van Stern), en tenslotte door Douwes Dekker zelf die aan het eind het woord van de anderen overneemt. Met deze drie-deling hangt samen de visie òp Douwes Dekker: Stern ziet in hem de idealist Max Havelaar, Droogstoppel ziet alleen maar de mislukkeling Sjaalman die nog geen geld heeft om een jas te kopen en daarom in een sjaal gewikkeld rondloopt, en Douwes Dekker ziet zich zelf als Multatuli, de man die veel geleden heeft. Max Havelaar of de Koffy Veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, zoals de volledige titel luidt, begint met het haarscherpe portret dat de schijnheilige, materialistische Batavus Droogstoppel van zichzelf tekent:
1]Ik ben makelaar in koffij, en woon op de Lauriergracht, No. 37. Het is mijne 2]gewoonte niet romans te schrijven of zulke dingen, en het heeft dan ook lang 3]geduurd voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en 4]het werk aantevangen, dat gij, lieve lezer, zoo even in de hand hebt genomen, 5]en dat gij lezen moet als ge makelaar in koffij zijt, of als ge iets anders zijt. 6]Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een' roman geleek, maar ik 7]houd er zelfs niet van iets dergelijks te lezen, omdat ik een man van zaken 8]ben. Sedert jaren vraag ik mij af waartoe zulke dingen dienen, en ik sta ver-9]baasd over de onbeschaamdheid waarmede een dichter of romanverteller 10]U iets op de mouw durft spelden dat nooit gebeurd is, en meestal niet gebeuren 11]kan. Als ik in mijn vak - ik ben makelaar in koffij, en woon op de Laurier-12]gracht, No. 37, - aan een' principaal - een principaal is iemand die koffij 13]verkoopt, - eene opgave deed waarin maar een klein gedeelte der onwaar-14]heden voorkwam die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zoude 15]hij terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zijn ook makelaars in koffij, 16]doch hun adres behoeft ge niet te weten. Ik pas er dus wel op, dat ik geen 17]romans schrijf, of andere valsche opgaven doe. 18]Ik heb dan ook altijd opgemerkt dat menschen die zich met zoo iets inlaten, 19]gewoonlijk slecht weg komen. Ik ben drie en veertig jaren oud; bezoek sedert 20]twintig jaar de beurs, en kan dus voor den dag treden als men iemand roept 21]die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen zien vallen! En meestal, wanneer 22]ik de oorzaken naging, kwam het mij voor dat die moeten gezocht worden 23]in de verkeerde rigting die de meesten ontvingen in hunne jeugd. 24]Ik zeg: waarheid en gezond verstand; daar blijf ik bij. Voor de schrift maak 25]ik natuurlijk eene uitzondering. De fout begint al van Van Alphen af, en wel 26]dadelijk bij den eersten regel over de ‘lieve wichtjes’. Wat drommel kon dien 27]ouden heer bewegen zich uittegeven voor een aanbidder van mijn zusje 28]Truitje, die zeere oogen had, of van mijn broêr Gerrit, die altijd met zijn' 29]neus speelde? - en toch, hij zegt: ‘dat hij die versjes zong, door liefde ge-30]drongen.’ Ik dacht dikwijls als kind: ‘man, ik wilde U graag eens ontmoeten, 31]en als ge mij de marmerknikkers weigert, die ik u vragen zou, of mijn naam | |
[pagina 309]
| |
32]voluit in banket, - ik heet Batavus, - dan houd ik U voor een leugenaar. 33]Maar ik heb Van Alphen nooit gezien; hij was, geloof ik, al dood, toen hij 34]ons vertelde dat mijn vader mijn beste vrind was, - ik hield meer van Pau-35]weltje Winser die naast ons woonde in de Batavierstraat, - en dat mijn 36]kleine hond zoo dankbaar was, - wij hielden geen honden, omdat ze zoo 37]onzindelijk zijn. 38]Alles leugens. Zóó gaat dan de opvoeding voort. Het nieuwe zusje is van 39]de groenvrouw gekomen in eene groote kool. Alle Hollanders zijn dapper en 40]edelmoedig. De Romeinen waren blij dat de Batavieren hen lieten leven. De 41]Bey van Tunis kreeg een kolijk als hij het wapperen hoorde van de Neder-42]landsche vlag. De hertog van Alva was een ondier. De eb, in 1672 geloof ik, 43]duurde wat langer dan gewoonlijk, expres om Nederland te beschermen. 44]Leugens. Nederland is Nederland gebleven omdat onze oude lui goed op 45]hunne zaken pasten en omdat zij het ware geloof hadden, dàt is de zaak. 46]En dan komen later weêr andere leugens. Een meisje is een engel. Wie dàt 47]het eerst ontdekte, heeft nooit zusters gehad. Liefde is eene zaligheid; men 48]vlugt met het een of ander voorwerp naar het einde der aarde. De aarde 49]heeft geen einden, en die liefde is ook gekheid. Niemand kan zeggen dat ik 50]niet goed leef met mijne vrouw, - zij is eene dochter van Last & Co, makelaars 51]in koffij, - niemand kan iets op ons huwelijk aanmerken; ik ben lid van 52]Artis, en zij heeft een sjaallong van twee-en-negentig gulden, en van zulk eene 53]malle liefde, die volstrekt aan het einde der aarde wil wonen, is tusschen ons 54]toch nooit sprake geweest. Toen wij getrouwd waren, hebben wij een tourtje 55]gemaakt naar Den Haag - zij heeft daar flanel gekocht, - waarvan ik nog 56]borstrokken draag, - en verder heeft ons de liefde nooit de wereld ingejaagd. 57]Dus alles gekheid en leugens!
58]En dan die beloonde deugd! O, o, - ik ben sedert zeventien jaren makelaar 59]in koffij - Lauriergracht No 37, - en heb dus al zoo iets bij gewoond, - 60]maar dàt stuit mij altijd vreesselijk als ik de goede lieve waarheid zóó zie 61]verdraaijen. Beloonde deugd... is het niet om van de deugd een handels-62]artikel te maken? Het is zoo niet in de wereld, - en 't is goed dat het niet 63]zoo is, want waar bleef de verdienste als de deugd beloond werd? Waartoe 64]dus die infame leugens altijd voorgewend? 65]Daar is bijvoorbeeld Lucas, de pakhuisknecht, die reeds bij den vader van 66]Last & Co heeft gewerkt, - de firma was toen Last & Meijer, maar de Meijers 67]zijn er uit, - dàt was dan toch wel een deugdzaam man. Geen boon kwam 68]er ooit te kort, hij ging stipt naar de kerk, en drinken deed hij niet; als mijn 69]schoonvader te Driebergen was, bewaarde hij het huis, en de kas, en alles. 70]Eens heeft hij aan de bank zeventien gulden te veel ontvangen, en hij bragt 71]ze terug. Hij is nu oud en jichtig, en kan niet meer dienen. Nu heeft hij niets, 72]want er gaat veel om bij ons, en wij hebben jong volk noodig. Welnu, ik houd | |
[pagina 310]
| |
73]dien Lucas voor zéér deugdzaam, en wordt hij nu beloond? Komt er een prins 74]die hem diamanten geeft, of eene fee, die hem boterhammen smeert? Waar-75]achtig niet, hij is arm, en blijft arm, - en dat moet ook zoo wezen. Ik kan 76]hem niet helpen, - want wij hebben jong volk noodig omdat er zoo veel bij 77]ons omgaat, - maar al kon ik, waar bleef zijne verdienste als hij nu op zijn' 78]ouden dag een gemakkelijk leven leiden kon? Dan zouden alle pakhuisknechts 79]wel deugdzaam worden, en iedereen, hetgeen de bedoeling niet zijn kan om-80]dat er dan geene bijzondere belooning overbleef voor de braven hiernamaals. 81]Maar op een tooneel verdraaijen ze dat;... alles leugens. 82]Ik ben ook deugdzaam, maar vraag ik daarvoor beloning? Als mijne zaken 83]goed gaan, - en dat doen ze, - als mijne vrouw en kinderen gezond zijn, 84]zoo dat ik geen gemaal heb met dokter en apotheker; - als ik jaar in jaar uit, 85]een sommetje kan terzij leggen voor den ouden dag; - als Frits knap opgroeit 86]om later in mijne plaats te komen als ik naar Driebergen ga, - dan ben ik 87]tevreden. Maar dat is alles een natuurlijk gevolg van de omstandigheden, en 88]omdat ik op de zaken pas; - voor mijne deugd eisch ik niets. 89]En dat ik toch deugdzaam ben, blijkt uit mijne liefde tot de waarheid; - dat 90]is, na mijne gehechtheid aan het geloof, mijne hoofdneiging; en ik wenschte 91]dat ge daarvan overtuigd waart lezer, omdat het de verontschuldiging is voor 92]het schrijven van dit boek...
Nadat deze Batavus Droogstoppel zo zijn geestelijk visitekaartje heeft afgegeven, beschrijft hij zijn ontmoeting met Sjaalman, een oude schoolmakker, die hem de volgende dag een pak geschriften thuis bezorgt met het verzoek te kijken of hier soms iets bij is dat uitgegeven zou kunnen worden. Het is dan uit dit ‘pak van Sjaalman’ dat de bij Droogstoppel inwonende zoon van een Duitse handelsrelatie, Stern, de gegevens put voor zijn geschiedenis van Max Havelaar. Zijn verhaal wordt telkens onderbroken en afgewisseld door het commentaar van Droogstoppel. Tot de beroemdste passages behoren: de toespraak van Max Havelaar tot de hoofden van Lebak, en het verhaal van Saïdjah en Adinda. Het eigenlijke verhaal, de Havelaar-geschiedenis, geeft de wat bij-gekleurde, feller gemaakte belevenissen van Eduard Douwes Dekker te Lebak, maar juíst is wat Dekker altijd beweerd heeft: dat weerlegging van de hoofdstrekking van het boek niet mogelijk is. Aan het slot van de Max Havelaar ontneemt Douwes Dekker op dramatische wijze zijn roman-creaturen het woord om zelf het boek te beëindigen:
1]Havelaar wachtte dien avond. Hij wachtte den ganschen nacht. Hij had ge-2]hoopt dat misschien verstoordheid over den toon van zijn brief bewerken 3]zoude wat hij vergeefs getracht had te bereiken door zachtheid en geduld. 4]Zijne hoop was ijdel. De gouverneur-generaal vertrok zonder Havelaar te 5]hebben gehoord;... er was weder eene excellentie ter ruste gegaan in het 6]moederland! | |
[pagina 311]
| |
7]Havelaar doolde arm en verlaten rond. Hij zocht,...
8]Genoeg, mijn goede Stern. Ik, Multatuli neem de pen op. Gij zijt niet geroe-9]pen Havelaar's levensgeschiedenis te schrijven. Ik heb u in het leven geroe-10]pen... ik liet u komen van Hamburg,... ik leerde u redelijk goed hollandsch, 11]in zeer korten tijd,... ik liet u Louise Rosemeijer kussen, die in suiker 12]doet,... het is genoeg, Stern, ge kunt gaan.
13]Die Sjaalman en zijne vrouw,...
14]Halt, ellendig produkt van vuile geldzucht en Godslasterlijke femelarij! Ik 15]heb u geschapen,... gij zijt opgegroeid tot een monster onder mijne pen,... 16]ik walg van mijn eigen maaksel,... stik in koffij, en verdwijn!
17]Ja, ik Multatuli, die veel gedragen heb, neem de pen op. Ik vraag geene 18]verschooning voor den vorm van mijn boek,... die vorm kwam mij geschikt 19]voor ter bereiking van mijn doel. 20]Dat doel is tweeledig: 21]Ik wilde in de eerste plaats iets daarstellen dat als heilige poesaka zal kunnen 22]bewaard worden door ‘kleinen Max’ en zijn zusje, als hunne ouders zullen 23]zijn omgekomen van ellende. 24]Ik wilde aan die kinderen eenen adelbrief geven van mijne hand. 25]En in de tweede plaats: ik wil gelezen worden! 26]Ja, ik wil gelezen worden! Ik wil gelezen worden door staatslieden die ver-27]pligt zijn te letten op de teekenen des tijds; - door letterkundigen die toch 28]ook eens het boek moeten inzien waarvan men zooveel kwaads spreekt; - 29]door handelaren die belang hebben bij de koffijveilingen; - door kameniers 30]die mij huren voor weinige centen; - door gouverneurs-generaal in ruste, 31]door ministers in bezigheid; - door de lakeijen van die excellentiën; - door 32]bidpredikers die ‘more majorum’ zullen zeggen dat ik den Almagtigen God 33]aantast, waar ik slechts opsta tegen den god dien zij maakten naar hun beeld; 34]- door de leden der volksvertegenwoordiging die weten moeten wat er om-35]gaat in het groot rijk over zee, dat behoort tot het rijk van Nederland... 36]Ja, ik zal gelezen worden! 37]Als dàt doel bereikt wordt, zal ik tevreden zijn. Want het was mij niet te doen 38]om goed te schrijven,... ik wilde schrijven, zóó, dat het gehoord werd, en 39]even als iemand die roept: ‘houdt den dief!’ zich weinig bekommert over den 40]stijl zijner geïmproviseerde toespraak aan het publiek, is het ook mij geheel 41]om het even hoe men zal beoordeelen de wijze waarop ik mijn ‘houdt den 42]dief’ heb uitgeschreeuwd. 43]‘Het boek is bont, er is geene geleidelijkheid in, jagt op effekt, de stijl is slecht, 44]de schrijver is onbedreven;... geen talent, geene methode’... | |
[pagina 312]
| |
45]Goed, goed,... alles goed,... maar de Javaan wordt mishandeld! Want, 46]wederlegging der hoofdstrekking van mijn werk is onmogelijk. Hoe luider 47]overigens de afkeuring van mijn boek, hoe liever het mij wezen zal, want 48]des de grooter wordt de kans gehoord te worden; - en dàt wil ik. 49]Doch gij die ik stoor in uwe ‘drokten’ of in uwe ‘rust’, ministers en gouver-50]neurs-generaal, rekent niet te zeer op de onbedrevenheid mijner pen. Zij zou 51]zich kunnen oefenen, en met enige inspanning misschien geraken tot eene 52]bekwaamheid die zelfs de waarheid zou doen gelooven door het volk. Dan 53]zou ik aan dat volk vragen om eene plaats in de vertegenwoordiging, al ware 54]het alleen om te protesteren tegen certifikaten van regtschapenheid die door 55]indische specialiteiten vice versa worden uitgereikt, misschien om te brengen 56]op het vreemd denkbeeld dat men zelf waarde hecht aan die hoedanigheid; - 57]om te protesteren tegen de eindelooze expeditien en heldendaden tegen arme 58]ellendige schepsels die men vooraf door mishandeling dwong tot opstand; - 59]om te protesteren tegen de schandelijke lafhartigheid van cirkulaires die de 60]eer der natie schandvlekken door het inroepen der publieke liefdadigheid 61]voor de slagtoffers van chronische zeeroof! 62]'t Is waar die opstandelingen waren uitgehongerde geraamten, en die zeeroo-63]vers zijn weêrbare mannen... 64]En als men mij die plaats weigerde,... als men mij bij voortduring niet ge-65]looft,... 66]Dan zou ik mijn boek vertalen in de weinige talen die ik ken, en in de vele 67]talen die ik leeren kan, om te vragen aan Europa, wat ik vruchteloos zou 68]hebben gezocht in Nederland. 69]En er zouden in alle hoofdsteden liederen worden gezongen met refreinen 70]als dit: ‘er ligt een roofstaat aan de zee, tusschen Oostvriesland en de Schelde!’ 71]En als ook dit niet baatte?... 72]Dan zou ik mijn boek vertalen in het maleisch, javaansch, soendasch, 73]alfoersch, boegineesch, battaksch,... 74]En ik zou klewangwettende krijgszangen slingeren in de gemoederen 75]van die martelaren, wien ik hulpe heb toegezegd, ik, Multatuli. 76]Redding en hulpe, op wettelijken weg, waar het kan; - op wettigen weg van 77]geweld, waar het moet. 78]En dàt zoude zeer nadeelig werken op de koffijveilingen der nederlandsche 79]handelmaatschappij! 80]Want ik ben geen vliegenreddende dichter, geen zachtmoedige droomer, als 81]die getrapte Havelaar die zijn' pligt deed met den moed van een' leeuw, en 82]honger lijdt met het geduld van eene marmot in den winter. 83]Dit boek is eene inleiding... 84]Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het zal noodig 85]zijn. 86]God geve dat het niet noodig zij!... | |
[pagina 313]
| |
87]Neen, het zal niet noodig zijn! Want aan U draag ik mijn boek op, Willem 88]den Derde, koning, groothertog, prins,... meer dan prins, groothertog en koning,... keizer van het prachtig rijk van insulinde, dat zich daar slin-89]gert 90]om den evenaar, als een gordel van smaragd!... 91]Aan U vraag ik met vertrouwen of het uw keizerlijke wil is: dat de have-92]laars worden bespat door den modder van slijmeringen en droog-93]stoppels; en dat daar ginds Uwe meer dan Dertig millioenen onderdanen 94]worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam?... |