34]haar echtgenoot. En zij ging naar buiten; met het snikkende kind nog altijd
35]hangende aan haar japon.
36]De jonge heer Deluw, met de bleeke wangen en de blauwe kringen, bleef
37]alleen met den heer Bruis, en keek hem met onbeschaamde blikken aan.
38]‘Ik zal die burenplagers wel krijgen,’ zei Dr. Deluw weer binnenkomende,
39]daar hij het noodig achtte voor den vreemdeling de misdaad te noemen van
40]zijn zoon, opdat deze hem niet voor een onrechtvaardig en hardvochtig vader
41]houden zou. ‘Mag ik vragen?’...
42]‘Buikje!’ riep de goedhartige dikkerd, met een gullen lach op zijn purperen
43]wan gen.
44]Nu, het woord buikje, diminutief van buik, is een zeer bekend woord; althans
45]voor een geneesheer. Echter kwam het dezen geneesheer, uit den mond van
46]een vreemdeling, in dit oogenblik vrij ongepast voor. Daarom zette de heer
47]Dr. Deluw groote oogen op.
48]‘Buikje!’ herhaalde de heer Mr. Bruis.
49]De heer Dr. Deluw dacht dat hij een krankzinnige voor zich zag, en daar hij
50]pas zeer boos was geweest, stond hij op het punt om het andermaal te worden,
51]vermits het toch in ééne moeite door kon gaan, en hij het waarlijk anders zeer
52]zeldzaam en niet dan met veel moeite werd.
53]‘Wat belieft u, mijnheer?’
54]‘Wel, hebje dan niet met Buikje gegeten?’
55]De heer Dr. Deluw herinnerde zich geen ander eten dan met zijn mond.
56]Hij trok de schouders op.
57]‘Hij is zeker in dien tijd nog vrij wat gezetter geworden, Zwarte Daan!’ zei
58]de dikke man opstaande van den stoel, waarop hij gezeten was.
59]‘Bruis!’ riep eensklaps Dr. Daniël Deluw uit. ‘Dat's waar ook, ik heette
60]Zwarte Daan, en jij heette Buikje; ik zou je niet gekend hebben, man! Wat
61]benje veranderd! Samen gegeten. Welzeker, welzeker. In de Plezierige Saus-62]kom.’ Maar den toon van vroegere gemeenzaamheid even spoedig latende
63]varen: ‘Wat mag ik u aanbieden, heer Bruis?’
64]De uitdrukking ‘heer Bruis’ was ongetwijfeld een middending tusschen kort-65]weg ‘Bruis’ als vroeger, en ‘mijnheer’ als nooit.
66]‘Waar is me vrouw, weet u dat ook?’ vroeg de dokter.
67]‘Ze is een weinig van haar streek,’ zei Bruis, ‘en daarom is ze eens in de lucht
68]gegaan.’
69]‘Willem, ga mama opzoeken!’ zei Dr. Deluw.
70]Willem stond vadsig op, rekte zich uit, ging aan de deur van den koepel staan,
71]en schreeuwde zoo luid hij kon: ‘Mama!’
72]Daarop ging Willem weer zitten, en keek over zijn boek heen.
73]‘Ik wil er uit,’ gilde de jongen in het turfhok, en trapte tegen de deur.
74]‘Wat zal ik je zeggen,’ zei Dr. Deluw, ‘die knapen tergen je geduld wat! -
75]U heeft geen kinderen, meen ik.’