Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
De historische roman79Wij hebben gezien hoe een der facetten van de Romantiek gevormd wordt door de belangstelling voor het verleden, en deze belangstelling manifesteert zich o.a. in een opbloei van de historische roman. In de historische roman poogt de schrijver het verleden voor ons te doen herleven, en in de historische roman uit de 19de eeuw gaat hij daarbij uit van historische feiten en personen. De moeilijkheid van het genre bestaat hierin, dat de historische objectiviteit een harmonische eenheid moet vormen met het subjectieve dat elk kunstwerk eigen is: historiciteit | |
[pagina 285]
| |
en fictie moeten niet tegenover elkaar staan maar in elkaar opgaan. Verder moet de auteur geheel vertrouwd zijn met de zeden en gewoonten, maar vooral ook met de sfeer van het te beschrijven tijdperk, hij moet zich er a.h.w. mee vereenzelvigen. Er zijn weinig schrijvers die daar geheel in slagen. De beste buitenlandse historische-romanschrijvers uit de 19de eeuw zijn Sir Walter Scott (1771-1832) en Victor Hugo (1802-1885), - het is voornamelijk de eerste geweest die de Nederlandse auteurs geïnspireerd en beïnvloed heeft.
Aarnout Drost (1810-1834) werd reeds behandeld bij De Gidskring (§ 76). Van hem noemden wij Hermingard van de Eikenterpen (1832) en de novelle De pestilentie te Katwijk (postuum).
Mr. Jacob van Lennep (1802-1868) was de zoon van David Jacob van Lennep, de schrijver van de verhandeling Over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding, dat stimulerend werkte op de historische-romankunst te onzent. Op 22-jarige leeftijd (hij was in 1802 te Amsterdam geboren) promoveerde Jacob van Lennep te Leiden in de rechten, en ook verder verliep zijn leven als dat van een zondagskind (Potgieter beschreef de jeugdige Van Lennep als ‘de jonge man met de blonde wuivende haren, wiens oogen het in levendigheid wonnen van de flikkerendste op hem gericht’), niet alleen maatschappelijk (1829 rijksadvocaat, 1853 conservatief afgevaardigde in de Tweede Kamer), maar ook in literair opzicht. Zijn Nederlandsche legenden (1828-1831), een directe navolging van de berijmde historische verhalen van Walter Scott, maakten hem snel populair. Daarna volgden zijn historische romans, waarvan de bekendste zijn: De pleegzoon (1833), spelend ten tijde van het Twaalfjarig Bestand; De Roos van Dekama (1836), waar de strijd tussen Graaf Willem IV en de Friezen een rol speelt; en Elisabeth Musch (1850), waarin wij een historisch onjuist beeld krijgen van Johan de Witt en zijn tijd. Het meest leesbaar boek van Van Lennep is echter Ferdinand Huyck (1840), èn doordat de historische sfeer (18de eeuw) hier het best getroffen is, èn door de boeiende intrige. Van Lenneps typische fouten: gebrek aan psychologische karaktertekening en onlogische ontwikkeling hinderen hier het minst, zijn kwaliteiten: vlotte en geestige stijl en het vermogen te boeien, treden er op hun gelukkigst naar voren. In 1865 verschijnt nog zijn zedenroman Klaasje Zevenster, die echter weinig tot zijn literaire roem heeft bijgedragen; dat deed wel zijn levensbeschrijving van Vondel, samen met de uitgave van diens werken. Hoe groot Van Lenneps invloed was blijkt b.v. uit het feit dat Multatuli zijn bemiddeling inriep bij de uitgave van Max Havelaar (voor de minder fraaie rol die Van Lennep daar speelde zie § 82).
Jan Frederik Oltmans (1806-1854) werd vooral bekend door twee historische romans: Het slot Loevestein (1834) en De schaapherder (1838). Tot het schrijven van de eerste werd hij geïnspireerd door de daad van Van Speyk, die zich om niet in handen van de Belgen te vallen met zijn schip in de lucht liet vliegen (1831); in Hoofts Nederlandsche Historiën vond Oltmans een overeenkomstige gebeurtenis: de dood van Herman de Ruyter, en dit feit vormt het hoogtepunt van zijn roman. Nog bekender werd De schaapherder, waarin de strijd tussen Jan van Schaffelaar en het bendehoofd, Perrol met de Roode Hand, het thema vormt, een boek dat | |
[pagina 286]
| |
Bakhuizen van den Brink tot de historische romans van de eerste rang rekende. Later is men daar wel wat anders over gaan denken: het gebrek aan karaktertekening, de houterige dialoog kunnen niet goed gemaakt worden door de getrouwe milieuschildering. Oltmans' romans worden momenteel door de jeugd nog wel geapprecieerd.
Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint (1812-1886) is verreweg de belangrijkste van onze historische-romanschrijvers uit de 19de eeuw: een psychologisch verantwoorde karaktertekening paart zich aan een juiste (soms te uitvoerige) historische beschrijving en een overwogen compositie; alleen wordt haar taal wel ontsierd door te grote stijfheid en door het gebruik van germanismen (daarstellen, iets onderlaten, aanstrenging, e.d.), zodat Busken Huet van haar kon zeggen: ‘Zij is te onzent le plus grand des écrivains qui ne savent pas leur langue, doch dan ook le plus grand’. Truitje Toussaint werd te Alkmaar geboren uit van oorsprong hugenootse ouders; zij studeerde voor onderwijzeres en werd in 1833 gouvernante. Door haar literair werk kwam zij in aanraking met de Gidskring en verloofde zich met Bakhuizen van den Brink, een verloving waaraan een einde kwam toen Bakhuizen het land verlaten moest. Zij huwde in 1851 met de schilder Johannes Bosboom. Bosboom-Toussaints grote bewondering ging uit naar Sir Walter Scott, en het is dus begrijpelijk dat haar eerste grote roman, De graaf van Devonshire (1838) niet alleen onder diens invloed stond maar ook zijn stof vond in de Engelse geschiedenis. Het was Potgieter die, dit werk prijzend, de schrijfster verweet dat zij niet het Nederlands verleden in haar boek ten leven had gewekt. Als dan een Amsterdams uitgever haar het voorstel doet in een historische roman de invloed van de Hervorming op het burgerlijk en huiselijk leven van de Nederlanders uit te beelden, volgt in 1840 haar beroemde werk Het Huis Lauernesse. Zij schetst hier de Hervorming a.h.w. langs twee lijnen: een positieve (de geestelijke groei bij de protestanten) en een negatieve (de toenemende decadentie bij de katholieken), en het pleit voor de mens en de schrijfster dat zij, hoewel duidelijk staand aan de zijde der hervormden, toch haar tegenstanders niet tot karikaturen vertekent. In 1841 volgt Eene kroon voor Karel de Stoute, handelend over de mislukte koningskroning van Karel te Trier in 1473. Wij hebben zo even gewezen op Toussaints grote bewondering voor Walter Scott, - toch blijkt hoe langer hoe meer hun beider standpunt t.a.v. de historische feiten in wezen verschillend: terwijl Scott de historie objectief benadert, ziet zij de gebeurtenissen steeds in het licht van haar geloof. ‘Voor haar is God de grote Leider der geschiedenis, en de geschiedenis werkelijk begrijpen wil voor haar zeggen: er de leiding van God in herkennen’. (W.A.P. Smit). Zo wordt de mislukte kroning gezien als een straf van God voor al het leed dat Karel de Stoute anderen had berokkend.
1]Maar in de eenzaamheid van het slaapvertrek overviel den Hertog van Bour-2]gondië de booze geest der onrust, die den slaap weert; en het was diep nacht 3]geworden, toen hij nog met ongeslotene oogen nederzat op zijn leger; hij had 4]er niet eens aan willen denken, het hoofd ter ruste neêr te vlijen, zóó zeker 5]wist hij, wat hij heden te kort zou komen bij den geringsten zijner vazallen. | |
[pagina 287]
| |
6]Maar welk een wezen ook ware hij geweest, zoo hij had kunnen slapen! Welk 7]Vorst heeft geslapen den nacht vóór zijne kroning? Wie kan zich een' Vorst 8]denken, zoo versuft van hersens, of zoo koel van verbeelding, of zoo geweten-9]loos zelfs voor de nieuwe pligten, die hij zich gaat opleggen, dat hij slapen 10]zou in eenen nacht als dien? ‘Het zou mij beter zijn, als ik aanschouwde, wat 11]mij toch bezig houdt, terwijl ik het niet zie,’ sprak hij eindelijk, zich zelven 12]driftig opheffende van zijn vorstelijk ledikant. 13]Hij deed den Groot-Kamerheer wekken, en begeerde van dezen den sleutel 14]der kapel; daarop liet hij zich een wèlgevoerd overkleed omwerpen, beval 15]twee fakkeldragers en een' schildknaap zijner kamer, hem te volgen, en begaf 16]zich door eene binnengaanderij naar de kapel van St. Maximijn, waar de 17]kroning zou plaats hebben. De schildwacht, die dezen toegang bewaakte, 18]herkende hem bij het fakkellicht en bragt zwijgend de gewone eerbewijzen; 19]de ridder-schildknaap ontsloot de deur en bleef op zijnen wenk terug; alleen 20]de fakkeldragers volgden hem naar binnen. Toen Karel van Bourgondië in 21]het midden van het kerkgebouw was gekomen, vormde zich een glimlach 22]van welgevallen om zijne lippen, kleurde een blos van genoegen zijne wang 23]en glansde zijn voorhoofd van een rassche blijdschap. 24]En waarlijk, voor een hart, prachtlievend als het zijne, was er stof tot ver-25]rukking; al de glans van zijnen rijkdom schitterde hem hier toe in een kort 26]bestek. De gansche koepel was behangen met kostbaar tapijtwerk uit de 27]fabrijken van Utrecht en Vlaanderen. Op de altaren prijkten reliquieën van 28]hooge Heiligen, ingekast in goud of besloten in vazen, en heiligenkistjes van 29]hetzelfde metaal of van zeldzaam hout, met rijke edelgesteenten bezet. Kruisen 30]van allerlei grootte in verschillend metaal, meesterstukken van smeêwerk en 31]beeldhouwkunst dier dagen, lagen er in zulk eene menigte, dat het geduld 32]moede werd ze te tellen. Zes kandelaren van zeldzame grootte, waaronder 33]een paar geheel van goud, schitterden ter wederzijden van het hoog-altaar, 34]waskaarsen dragende van ongemeenen omvang, en met bloemfestoenen om-35]kranst, nog niet ontstoken, maar die hun zacht licht het eerst zouden werpen 36]op een' knielenden Koning. Op vier tafels, met goudlaken bekleed, stonden 37]kerksieraden van zulk eene waarde en goede keuze, dat de Pauselijke Bis-38]schop van Rome zelf die zou benijd hebben: de standbeelden der twaalf 39]Apostelen in verguld zilver; tien andere beeltenissen van Heiligen in massief 40]goud; een groot reliekkastje, geheel met diamanten bedekt, dat geacht werd, 41]gewijde overblijfselen te bevatten van de beide Apostelen Petrus en Paulus; 42]maar boven alles was het een tabernakel van zuiver goud, dat de aandacht 43]trok, en waarvan het fijne en keurige beeldhouwwerk tweemaal de waarde 44]moest hebben van het metaal zelf. Een kleiner, maar nog meer schitterend 45]voorwerp lag er nevens ten toon gesteld: eene lelie van diamanten, die een 46]der nagels van het gewijde kruis bevatte en een splinter van dat kruis zelf, 47]gevat in een' fonkelenden edelsteen van verwonderingwekkende grootte. Ook | |
[pagina 288]
| |
48]maakte de Hertog eerbiedig het teeken des kruises, toen hij digt langs die 49]gewijde voorwerpen voorbijging; maar, waar zijn vurig oog op staarde, dat 50]waren de teekenen der koninklijke waardigheid: de schepter, de kroon, de 51]mantel en de banier van het nieuwe koninkrijk, op eene credenzGa naar voetnoot1 van ebben-52]hout ten toon gesteld, vlak nevens den troonzetel, die voor hem stond bereid; 53]dàt was het, dàt vooral, wat hem het harte kloppen deed en de wangen gloeijen 54]van voldoening. Eene enkele lamp, van het kerkgewelf afhangende, wierp 55]alleen haar flaauw schijnsel over al die heerlijkheid; maar het scheen ditmaal 56]den Hertog licht genoeg te zijn, want hij deed zijne fakkelhouders tot diep 57]in het schip der kapel teruggaan en zette zich neder op den ondersten trap 58]van zijnen troon en bleef in een ernstig gepeins verzonken. Het was, of zelfs 59]zijn moed versaagde bij het denken aan de hoogte, die hij bestijgen ging; alsof 60]zelfs hem eene huivering aangreep, nu hij weldra voor altijd den stap zoude 61]doen, die zoo beslissend moest zijn voor hem en voor die allen, die in zijne 62]hand waren gegeven. Welke overwegingen moesten niet opkomen in zijn 63]hoofd! Zou dat Hertogdom van Bourgondië, dat altijd de meerdere geweest 64]was onder zijns gelijken, niet eene kans hebben, om de mindere te worden 65]onder de koninkrijken? Zou zijn weelderig Vlaanderen, zijn prachtig Braband, 66]zijn dapper Henegouwen, zijn Holland, nog hijgend en bloedend van de 67]veeten, die het hadden vaneengescheurd onder het Beijersche Huis, nog naauw 68]bevredigd met de Bourgondische heerschappij; zou Gelderland, dat nog hei-69]melijk de regten eerbiedigde van vroegere Heeren, dat hij overwonnen had, 70]maar niet voor zich gewonnen; zouden al zijne verdere staten, al die velen, 71]zoo verschillend in belangen, in voorregten, in zeden, als in namen, zich 72]onder een en denzelfden naam laten zamenvatten en rustig blijven? Zouden 73]de twisten van het binnenland hem den tijd laten en de krachten, om zijn 74]nieuw koninkrijk gevreesd te maken en uit te breiden, als hij het voormaals 75]zijn Hertogdom had kunnen doen? Zou hij niet altijd, met de ééne hand den 76]schepter laag neêrgebogen houdende over die hoofden en hun den nek trap-77]pende met den geharnasten voet, slechts eene verdeelde magt, een' enkelen 78]arm overhouden, om zijne grootsche ontwerpen daarbuiten door te zetten? 79]O! hij voelde het levendig, men zag het aan het schitteren zijner oogen, bij 80]den blik, dien hij op de koninklijke teekenen wierp, dat alleen Karel de Stoute 81]den moed kon hebben, het ontwerp te vatten en zich der kracht bewust zijn, die 82]het zou uitvoeren. Hij plaatste zich voor de credenz en nam het tweesnijdend 83]zwaard in de handen, het zwaard der geregtigheid en der uitvoerende magt. 84]‘U zal ik het meest noodig hebben,’ riep hij veelbeteekenend; ‘gij zult mij 85]helpen uitvoeren, wat mijn raad hier heeft besloten;’ daarbij bragt hij den 86]middelsten vinger aan het voorhoofd. Op nieuw zag hij om naar den troon. 87]Hij scheen nu zijne aarzeling overwonnen te hebben; want, het zwaard ne-88]mende als een staf, beklom hij dien met vasten en snellen tred, en zette zich 89]neder met een' vroolijken en trotschen blik, waardig en fier, of hij daar ge- | |
[pagina 289]
| |
90]zeten was geweest voor het oog van zijn verzameld volk. Hij liet den arm 91]met welbehagen rusten op het purperfluweel van de leuning en bleef met de 92]andere hand altijd geleund op het kruis van het zwaard. Hij sloot eenige 93]minuten lang de oogen. Wat al phantasieën, wat al reusachtige plannen moe-94]ten er toen niet door die gloeijende verbeelding en dat koortsachtige, verhitte 95]brein zijn heengewoeld! De laatste glimlach, die er trilde op zijne half geopende 96]lippen, getuigde ten minste van blijde en innerlijke vervoering, van een toe-97]geven aan de behagelijke influisteringen der eerzucht. Eindelijk sloeg hij zijne 98]beide helzwarte oogen rondom zich heen, fier en fonkelend; maar plotseling 99]verduisterden zij zich, en een somber: ‘Ha!’ siste hem door de tanden. De 100]troonzetel, voor Frederik opgerigt, was hem in het oog gevallen. 101]‘Zo veel hooger dan de mijne!’ riep hij met zinkende stem, en hij liet de armen 102]verslagen nedervallen. ‘Wat zegt een troon, als toch een ander boven mij zit? 103]Zoo lang niet dáár mijne plaats is, heb ik niets gewonnen; zoo lang niet dáár 104]mijne plaats is, heeft die kroon hare beteekenis verloren, die schepter zijne 105]regten, dat zwaard zijne magt. Koning zijn of niets is hetzelfde, als men geen 106]Keizer is: voor den Keizer zijn Hertog en Koning gelijk: beide moeten zijn’ 107]stegelriem kussen; op beide ziet hij neêr van zijn' hoogen troon als op leen-108]mannen. O! hoe schoon, Keizer te zijn van het Heilige Roomsche Rijk; hoe 109]groot de mensch, die dat bereiken kan; hoe heeft hij al het andere beneden 110]zich onder zijnen voet; hoe geeft en neemt hij de landen der aarde naar wel-111]gevallen; hoe kan hij de geschillen der volkeren slechten naar willekeur! En 112]dat is Frederik! en dat heeft Frederik bereikt, en dat kan Frederik! de lage, 113]kruipende gierigaard, dien ik omkoop met wat goud als een' wagenknecht; 114]die beeft, als ik het voorhoofd frons; die verbleekt, als ik bij toeval de hand 115]aan mijn zwaard sla; die mij voor geld ál de landen van ál zijne bondgenooten 116]zou toewijzen, zoo hij durfde; die aan mijne voeten zou knielen uit vreeze en 117]eigenbaat, zoo zijn zoon en al zijne keurvorsten hem niet opgerigt hielden. 118]Die Frederik, dien ik veracht, zoo... als ik Lodewijk haat! en wat hij ver-119]kreeg, daar zou ik niet toe geraken?! Frederik! uw troon voor mij! Ik wil! 120]ik wil het Keizerschap, hoort gij? ik wil eene andere kroon, dan die gij mij 121]geven zult; ik wil de uwe!' en hij stampte met het zwaard en met den voet 122]op de trappen van den troon, dat het los opgeslagen houtwerk, vermomd 123]onder het fluweel, schudde en waggelde als door eenen storm bewogen. Van 124]den doffen toon der ontmoediging was Karel's stem onder het spreken ge-125]rezen tot den stemval der verachting, en eindelijk had zij geschetterd in harts-126]togtelijke vervoering.
De pijnlijke teleurstelling van de verbroken verloving met Bakhuizen van den Brink poogt Truitje Toussaint te overwinnen door verbeten werken: tussen 1846 en 1855 schrijft zij haar tiendelige Leicestercyclus (o.a. Gideort Florisz.). Een andere zeer bekende historische roman, opnieuw een variatie op het bekeringsthema, is De Delftsche wonderdokter (1870). | |
[pagina 290]
| |
Tenslotte wijzen wij nog op de zedenroman Majoor Frans (1874): de geschiedenis van de als jongen opgevoede Francis Mordaunt, wier vrouwelijke aard door het begrijpend en tactvol optreden van Jonker Leopold van Zonshoven uit de ruwe bolster naar buiten breekt. Afgezien van de te grote rol die aan het eind het toeval speelt, is Majoor Frans een roman (hij werd zelfs in het Zweeds en het Russisch vertaald) die wij ook nu nog met genoegen lezen.
Hendrik Conscience (1812-1883) verwierf grote faam met historische romans als De leeuw van Vlaenderen (1838) en Jacob van Artevelde (1847). Wij zullen hem behandelen bij de Vlaamse Beweging (§ 85).
Hendrik Jan Schimmel (1823-1906) is vooral van belang door zijn ijveren voor het toneel en als historisch-dramaschrijver: Struensee (1868). Als romancier verwierf hij bekendheid met Sinjeur Semeyns (1875) en het vervolg hierop: De kapitein van de lijfgarde (1888). Men zou hem kunnen vergelijken met Oltmans: dezelfde kwaliteiten (historische betrouwbaarheid e.d.) en dezelfde gebreken (slappe karaktertekening, houterige dialoog). |
|