| |
Mr. Isaäc da Costa (1798-1860)
74
Isaäc da Costa stamt uit een, om godsdienstredenen uitgeweken, oud Portugees-Joods geslacht. Reeds als 15-jarige kreeg hij ‘als kind en vrind des huizes’ les van Bilderdijk, terwijl hij tijdens Bilderdijks privaat-docentschap te Leiden tot diens toegewijdste studenten behoorde. De invloed van deze dominerende figuur is dan ook zeer groot geweest, zowel in religieus, als in politiek en poëtisch opzicht, - minder-welwillende beoordelaars spraken honend van ‘de aap van Bilderdijk’. In 1822 ging Da Costa openlijk over tot de gereformeerde Kerk, en deze bekering is van beslissende betekenis voor zijn verder leven èn voor zijn literair oeuvre. Voor hem is inderdaad het christendom (het Nieuwe Testament) de bekroning van het israëlitisch geloof (het Oude Verbond), en hij verwacht de kerstening van alle joden en het Duizendjarig Rijk (Millennium). Da Costa is ook de grote man van het Réveil, een religieuze beweging in het protestantisme van gelovigen die, ontevreden met de bestaande toestand, onderlinge bijeenkomsten organiseerden en hun hele leven wilden doordringen met een vooral ook doorvoeld christendom dat zij in alle omstandigheden werkelijk wilden beleven.
Isaäc da Costa valt in onze 19de eeuw op door zijn diepe en geest driftige religiositeit, zijn afwijzen van revolutie en vooruitgang, zijn strijd tegen lauwheid en halfheid:
Ik ben geen zoon der laauwe Westerstranden!
Mijn Vaderland is daar de Zon ontwaakt!
En als de gloed der Libyaansche zanden,
Zoo is de dorst naar dichtkunst, die mij blaakt!
En de eisen die hij aan deze dichtkunst meent te moeten stellen, wij vinden ze uitgedrukt in de beginregels van De Gaaf der Poëzy:
| |
| |
Gevoel, Verbeelding, Heldenmoed
Tot ééne ondeelbre kracht verbonden,
Tezaam gesmolten tot één gloed,
En door den boezem uitgezonden
Op vleugelen van melodij,
Om al wat ademt te betooveren,
Om al wat hart heeft te veroveren,
Zie daar de gaaf der Poëzij!
Nog meer dan door zijn zuiver-lyrische poëzie (als God met ons, en De gaaf der Poëzy) is Da Costa bekend door zijn zgn. tijdzangen: door de geest van de tijd ingegeven gedichten met een sterk historische inslag. In 1823 reeds had Da Costa in een vlugschrift zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw uiteengezet; dan breekt de tijd aan dat hij minder als dichter dan als propagandist werkzaam is, al zijn energie in het werk stellend om zijn denkbeelden over Kerk, maatschappij en staat te verbreiden. In 1840 verenigen zich a.h.w. de dichter en de apostel in hem en ontstaat de eerste van zijn tijdzangen: Vijf en twintig jaren, Een lied in 1840, dat a.v. begint:
Voorzang
Kan het zijn dat de lier, die sints lang niet meer ruischte,
die sints lang tot geen harten in dichtmuzijk sprak,
weêr op eens van verrukking en hemellust bruischte,
en in stroomende galmen het stilzwijgen brak?
5][regelnummer]
Kan het zijn dat een ader, verstikt en vergeten,
schoon eens mede van jeugdige zangtonen vol,
thands op nieuw, door een stout maar gelukkig vermeten,
in den zandgrond geraakt, weder uitschoot en zwol?
't Mochte zijn, dat een winter voorby waar gevaren,
10][regelnummer]
en haar ijs by de stralen der lentezon smolt; -
dat - een reeks van onvruchtbaar vervlotene jaren
door één oogst voor het minst al die arbeid vergold!
Neen! de mensch mag zijn lente geen tweedemaal smaken;
op zijn winter volgt nooit weêr herleving en groei! -
15][regelnummer]
dan alleen als dit stof eens zijn dooden zal slaken
voor een eeuwige zon, voor een eindloozen bloei!
Evenwel heeft wellicht onze Dichtkunst haar tijden. -
o! De harp van mijn stam heeft de wissling gekend
van gejuich en geklag, van verheffing en lijden,
20][regelnummer]
van bevrijding en lange - verdorrende ellend. (enz.)
| |
| |
In deze tijdzang geeft Da Costa dan verder een beschrijving van de jaren 1815 tot 1840: 1815, Waterloo; 1817, derde eeuwfeest van de Hervorming; 1821, dood van Napoleon; 1823, herdenking van de uitvinding van de boekdrukkunst; 1830, julirevolutie en Tiendaagse Veldtocht, enz.
't Jaar drie en twintig rees. - 't Is feest in Haarlems wal.
De menigte vlood saam op 't schel trompetgeschal.
't Is wel haar tijd niet meer van blinkende tournooien,
waar duizend Edelen de heirbanier ontplooien
5][regelnummer]
voor Hollands Liebaart en den Henegouwschen Leeuw!
't Geldt echter hier een dag der bonte Middeleeuw.
Een man ('t was in den tijd, toen Beijeren reeds taande
en 't stout Borgondië den weg der grootheid baande,)
een man, in Haarlems Hout, sneed op den beukenstam
10][regelnummer]
een vorm, die in den grond als letter nederkwam!
Maar op die letter zeeg een stemgalm uit de blaêren:
‘vermenigvuldig u!’ en 't was zoo. Vijftig jaren
had de Eeuw nog niet geteld, als 't Aartsbisschoppelijk Stift
den troon der Drukkunst op zijn bodem zag! De Schrift,
15][regelnummer]
het eerste, ging van toen vertienmaalduizendvuldigd
naar 's aardrijks hoeken uit! - O wonderen verschuldigd
aan 't toeval van één' dag! Hier is de vinger Gods.
Wat ook ontheiligd werd door menschelijken trots
of wrevel: hier was God! 't Was, wat ge ooit sedert werkte,
20][regelnummer]
o drukkunst! 't was, het bleef, met nooit gekende sterkte,
vermenigvuldiging! - van licht, van wetenschap,
van woord, van wil, van macht. Het was een reuzenstap
ten hemel - en ter hel. Ja, menschdom! ook ter helle.
O! wie in arren moed' dat woord in twijfel stelle,
25][regelnummer]
zie om zich! zie die Pers, die in haar jonge kracht
den dag des Bijbels aan 't verduisterd menschdom bracht,
sints, tegen God in kamp, verharde zondekweekster,
verboden lust- en haat- en oproervlam-ontsteekster!
Zie spottend Ongeloof aan waarheid, hemel, deugd,
30][regelnummer]
als opgedrongen door haar dienst aan 't hart der jeugd,
aan 't oog der kindren! zie haar legioen romannen
gezondheid beide en schaamt' van maagdenwangen bannen,
en met haar sluipen in het eenzaam slaapsalet,
en in den droom, of in de nachtwaak op het bed,
35][regelnummer]
gedachten mengen, die, in 't woelend bloed gevloten,
d'echt verontreinigen, eer dat hy werd gesloten!
Hy zie die Drukpers, als verwaten koningin
gezeten op haar koets, de Meening als slavin
| |
| |
in teugels klemmen, en aan 's Afgronds macht verraden,
40][regelnummer]
ja, ongeduldig, met een zwerm van vlugge bladen,
vermenigvuldigd dag by dag, en uur voor uur,
onze aard bezwangeren van ondermijnend vuur,
de Majesteit weêrstaan, Gods ordeningen honen,
de tempels plonderen, en koningen onttroonen.
Andere bekende tijdzangen zijn: Aan Nederland in de lente van 1844, Wachter! wat is er van den nacht (1847) en 1648 en 1848.
Een belangrijke plaats in zijn oeuvre wordt ingenomen door het gedicht Hagar (1848), een bijbelse verbeelding vol historische elementen. In dit gedicht beeldt Da Costa nl. uit de strijd tussen christendom en mohammedanisme, daarbij uitgaand van de twist tussen Hagar (en haar zoon Ismaël, de stamvader der mohammedanen) en Sara (met haar zoon Isaäc, de voorvader van Christus): zoals Hagar terugkeert naar de tent van Abraham, zo zullen eens de mohammedanen terugkeren naar de Kerk van Christus.
In dit en andere gedichten toont Da Costa dichterlijk gevoel en weidse verbeelding te bezitten, doch evenals bij zijn leermeester Bilderdijk hebben pathos en retoriek vaak de boventoon, en dan komt hij tot een valse beeldspraak als die uit de tweede strofe van de geciteerde Voorzang; dan schrijft hij, in dezelfde tijdzang, verzen als:
Neen! wacht, Euroop! geen heil van waapnen of verbonden!
Uw moederschoot heeft nog den vuurberg niet verslonden,
wiens ingewand van 't zaad des opstands woelt en blaakt;
Als taalscheppende virtuoos is hij Bilderdijks mindere, als bewogen kunstenaar misschien niet, en hij overtreft hem doordat hij in plaats van het eigen ik de wereld tot onderwerp van zijn poëzie maakt, - een poëzie echter die te zeer gelezen moet worden op de wijze waarop hijzelf ten huize van Bilderdijk zijn pathetische Cain voorgalmt, zodat de Franse buurman verzoeken komt ‘zoo hard niet te declameeren!’
|
|