Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
Negentiende eeuwVaderlandsliefde en huiselijkheid73Vaderlandsliefde en huiselijkheid zijn de twee motieven die wij bij Helmers en Tollens aantreffen, bij Helmers vooral het eerste, bij Tollens beide. Een ander verschil tussen de twee dichters is, dat bij Helmers, levend in de tijd van de vernedering der Franse overheersing, geërgerd door de slapheid van zijn tijdgenoten, roemrijke historische feiten bezongen worden om de Nederlanders moed in te spreken, terwijl Tollens zich veeleer fier op de borst slaat in een gezapige zelfgenoegzaamheid om de flinkheid der voorouders.
Jan Frederik Helmers (1761-1813) werd vooral bekend door De Hollandsche Natie (1812), een gedicht in zes zangen, dat hem meer recht geeft op onze bewondering voor zijn moed dan op onze waardering voor zijn talent. Het gedicht is door zijn chauvinisme, retoriek en bombast lichtelijk lachwekkend, maar er was moed voor nodig om dit gedicht in die tijd onder de neus der Fransen uit te geven: het bevel tot arrestatie kwam juist één dag na 's dichters dood.
Hendrik Tollens (1780-1856) was de populairste dichter uit de eerste helft van de 19de eeuw: zijn ‘beroemdste’ dichtwerk, Tafereel van de Overwintering der Hollanders op Nova Zembla werd in 1819 met goud bekroond; nog in 1860 noemt Tollens' biograaf (dr. G.D.J. Schotel) de Overwintering ‘een stuk welks wedergade in geene taal der wereld bestaat’; zijn tijdgenoten noemden Tollens ‘grooter dan Petrarca’; zijn borstbeeld werd gelauwerd, enz. De moderne lezer vraagt zich af: hoe is deze onverdiend hoge waardering te verklaren? Hendrik Tollens geeft in zijn poëzie uiting aan de burgerlijke zelfgenoegzaamheid dier dagen, zijn romantische poëzie spreekt in eenvoudige, bevattelijke woorden, zij heeft een vriendelijke moraal en vleit de lezer. De grote historische onderwerpen die hij bezong, haalde hij omlaag tot het peil van de gezapige burgerman. Busken Huet drukte het, scherp als gewoonlijk, zo uit: ‘Een domper is Tollens geweest, die in onze neiging tot nationale zelfvergoding ons heeft gestijfd; met zijn burgerlijk ideaal van tevredenheid ons in slaap heeft gezongen; de melodien der eeuwigheid op een draaiorgel heeft gezet’. Tot zijn werk behoren gedichtjes die het huiselijk geluk, de tevredenheid met zichzelf en de rest van de wereld bezingen (Winteravondliedje), verder natuurgedichten en vaderlandse gezangen (hij is de schrijver van het Wien Neêrlandsch bloed), waar- | |
[pagina 260]
| |
van vaak roemrijke gebeurtenissen uit het nationale verleden de stof vormen: de reeds genoemde Overwintering op Nova Zembla, Het slot Loevestein, Kenau Hasselaar, Het turfschip van Breda, e.a. ‘Wezenlijk spreekt uit die gedichten, bij afwezigheid van allen historischen zin, een sterke geest van snoeverij’, en ‘Al deze verzen, waarin de vaderlandsliefde ons toeschijnt zich als eene door wijn en bloeddorst verhitte marketentster aan te stellen, hebben den grond gelegd voor Tollens' roem’. (Cd. Busken Huet) Ter illustratie volgt hier een fragment uit de Overwintering: Zij zien de toekomst in, en siddren die te kennen,
En uur aan uur vervliegt, eer ze aan het schrikbeeld wennen.
Toch eischt de hooger nood beleid en zorg te meer:
Zij zien de leeftogt na, herzien hem keer op keer;
5][regelnummer]
Bepeinzen voor hoe lang, bereeknen voor hoe velen,
En stellen vast rantsoen, om daaglijks uit te deelen.
De brand wordt afgepast bij luttel tal en maat;
De dunne pit gesplitst, eer ze in de lamppijp gaat;
De korlen zout geteld en 't zuivel voorgemeten:
10][regelnummer]
Zoo wordt hun nood gerekt en 't harde brood gegeten.
Maar de eensgezindheid blijft, al dringt zich de armoê in;
Een onbevolen tucht regeert het gansch gezin,
En zuinigheid houdt huis, naar Hollands oude zeden:
Geen kruimel wordt verspild, geen spaander wordt vertreden.
15][regelnummer]
Des feestdaags, anders niet, wordt uit het zilte nat
Het bruine vleesch gescheurd, dat vastvroor in het vat;
Dan dekt de ketel 't vuur, waar zij zich rond om scharen,
En hunkren naar den disch, en in den wasem staren.
Maar, eerst den dag gevierd en God den Heer geloofd!
20][regelnummer]
Zij slaan den bijbel op, ontblooten allen 't hoofd;
Een hunner, beurt om beurt, met eerbied opgerezen,
Staat uit Gods heilig woord een roerend stuk te lezen;
Of aller ziel en zang smelt luidkeels zich ineen,
En Nova Zembla hoort de psalmen van DatheenGa naar voetnoot1.
25][regelnummer]
Doch 's avonds dringt de vreugd door al de zorg naar binnen;
Dan bannen zij 't verdriet, verzetten zich de zinnen;
Ontdooijen zich den wijn, en grijpen naar de kruik,
En klinken met den kroes, naar vaderlands gebruik.
Dan wordt een voller teug, met milder hand geschonken,
30][regelnummer]
Voor minnares en maagGa naar voetnoot2, voor vrouw en kind gedronken;
En mengt zich ook een traan met d'ingegoten wijn,
Dat doet hun harten goed, rampzaalgen als ze zijn!
Een hunner hijgt naar lucht: zijn makkers moeten 't weten,
Hoe lief zijn vrouw hem heeft, hoe al zijn kindren heeten;
| |
[pagina 261]
| |
35][regelnummer]
Hoe bang hem 't scheiden valt, bij elk vertrek naar boord,
Als ze in zijn armen hangt en in haar tranen smoort;
Hoe de oudste knaap hem lijkt, en, schoon pas zeven jaren,
Reeds plaagt, bij elke reis, om met hem meê te varen,
En hoe zijn droeve vrouw, terwijl de jongen smeekt,
40][regelnummer]
Den lach geen meester is, die door haar tranen breekt;
Hoe bij het laatst vaarwel, zoo zuur hun opgebroken,
De zuigling aan haar borst, met de armpjes uitgestoken,
Hem nareikte om een kus en toeriep honderd keer...
Hier houdt de spreker stil: hij snikt; hij kan niet meer.
Van deze Overwintering had iemand opgemerkt dat ‘de beeren er eene te groote, de caesuur eene te kleine rol vervulde’, Busken Huet zegt terecht: er komen ‘niet zoo zeer te veel ijsbeeren, als wel te veel zuchten, te veel ontsteltenissen, te veel benaauwdheden, en in één woord te veel onmannelijke aandoeningen (in) voor’. |