15]mijn zoete kind, of ik mijn pijpje, dat uitgegaan is, eens aan je testje mogt op-16]steeken. Deze woorden met een bevende stem uitgesproken, en die eer schee-17]nen te komen van iemand die bevreest was, als die een ander vervaart wilde
18]maken, stelden Agnietje gerust. ‘Og ja, vriendje!’ antwoordde ze, ‘'t is zeer
19]tot je dienst; maar wat scheeld je tog, 't is puur of je ontsteld waart.’ Daarop
20]reikte ze haar testje over. Dat ben ik ook, mijn lieve kind, hernam hij, en als
21]je me een oogenblikje tijd wilt geven, zal ik je de reede wel zeggen. Onderwylen
22]was hy bezig met, zo langzaam als 't mooglyk was, zijn tabak vuur te doen
23]vatten, terwijl ieder uitblazing van den rook in een tedere zugt veranderde.
24]Eindelijk wat tot bedaren gekomen zijnde: Ken je me dan niet, buurdogtertje?
25]sprak de goede hals. ‘Wel, me dunkt’ antwoordde ze, ‘dat je me aan 't oog
26]hangt, en dat ik je meer als eens hier voorby heb zien gaan.’ Dat en is geen
27]wonder zeker, hervatte de vryer, og! ik ben hier meer als hondert maal voorby
28]gekoomen, maar ik heb je nooit durven aanspreken; 't was of ik de koorts op
29]'t lijf kreeg, als ik maar een voet naar je toe wou zetten. Maar ik heb evenwel
30]nou men stoute schoenen aangetrokken; Hoor, het hoogste woord moet 'er uit.
31]Zonder dat kan ik tog nagt noch dag, om jouwent wil niet rusten, en ik wil hoopen,
32]mijn lieve kind, dat je 't me ten beste zult houden, en niet kwaad 'er om tegen
33]me worden; want hoe kan ik het gebeeteren dat ik je zo lief heb, en dat kan
34]immers jou 't minste kwaad niet doen... ‘Ei, hoort die malle jonge eens aan!’
35]sprak Agnietje hier op, ‘wat kan hy zoet keuvelen! zou men niet denken, dat
36]hy 't meende? Kom, kom, jy vryer, dat pijp aansteeken duurt wat te lang; je
37]hebt de regte niet voor, vriendje, dat verzeker ik je. Had ik geweten, dat je
38]hier kwam, om de gek wat met me te steken, je zoud men test niet gehad
39]hebben; kom, lustig, jy vrindje, geef jy de test maar gaauw weer over, en
40]marcheer maar af na andere meisjes, die zo gek zijn, dat ze aan zulke praatjes
41]geloof slaan.’ Ik de gek met jou steeken! ik de gek met jou steeken? zie, als
42]ik zulke woorden van je hoor, dan is 't of 'er een mes deur men hart gaat. Og,
43]mijn Engel! Og, mijn hartje lief! geloof dat van my niet, daar is zoo een ziertje
44]valsheid in men heele hart van onder tot boven niet; dat zal de heele waereld van
45]me moeten getuigen, mijn alderliefste bekje! ‘Kom, kom maar’, wierd 'er hem
46]op toegevoegt, ‘talm maar niet, geef me maar aanstonds men test weêrom;
47]ik moet in huis gaan; en daarby, ik heet geen bekje, geen hartje, geen Engeltje,
48]en ik versta niet, dat je me die malle namen langer geeft; Agnietje ben ik ge-49]doopt, en zo moet je me heeten, als je me wat te zeggen hebt.’ (enz.)
Over de Oud-Hollandsche burgervryagië (de zgn. Agnietjes) waarvan het bovenstaande een fragment is, luidde het ongezouten oordeel van prof. dr. J. Prinsen in diens Handboek:
Zijn Agnietjes o.a. zijn ook nu nog min of meer beroemd. We willen gaarne gelooven, dat hij ook hier een trouw en conscientieus teekenaar naar de na-