Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermdPieter Langendijk (1683-1756)68Pieter Langendijk heeft zeer jong zijn vader verloren en moest een groot deel van zijn leven (een verkwistender echtgenote volgde op een verkwistende moeder) in behoeftige omstandigheden doorbrengen; zijn geboortestad Haarlem - hij was er factor van Trou moet blycken - kwam hem op eenzelfde wijze te hulp als Amsterdam eertijds Vondel had gedaan: zij benoemde hem tot Stadshistorieschrijver (1749). | |
[pagina 228]
| |
De tragedies en de andere poëzie van Pieter Langendijk verdienen geen vermelding, als klucht- en blijspeldichter evenwel is zijn roem van blijvende aard. De toestanden op toneelgebied waren in Langendijks tijd niet zeer florissant: de gezwollen retoriek van poëzie en drama werkte een onnatuurlijke declamatie in de hand. Van de dichter Rotgans (wij ontlenen deze gegevens aan De Raaf en Griss' Zeven eeuwen) wordt verteld ‘dat hy zeker dichtstuk (Nagedachten over d'Aardbevinge) met zooveel kracht van zyne donderende stemme uitbralde, dat er d'aarde pronkvaten en glazen van weêrklonken, en de wanden en grondt zelfs, als op nieuw, aan 't beeven scheenen te raaken’. En Bilderdijk vertelde later nog van zijn vader: ‘ik heb in mijn kindschheid hem meer dan eens porceleinen kommen op een ouderwetschen schoorsteen onder welken hij zat te reciteeren, te barsten zien leezen’. Ook in de mise-en-scène heerste onnatuur, en een beroemd toneelspeler uit die tijd, Jan Punt, schroomde b.v. niet om de Griekse held Achilles uit te beelden met pruik en kanten lubben alsof het een achttiende-eeuwse salonjonker was. De plaatsing op het toneel was stereotiep: ‘de Vorst moest altijd in het midden staan, evenals een trekpot voor een schoorsteen, daar men de kopjes en schoteltjes ter wederzijde plaatst. De Prinses moest altijd op de hoogehand staan, de Vertrouwde aan haar linkerzijde, en bij wat gelegenheid het ook ware, zelfs in de uiterste verwarring, trachtte men altijd dezen rang te bewaren.’ (aldus Marten Corver, de man die poogde het toneel in de 18de eeuw te hervormen door naar groter natuurlijkheid te streven). Als verdienste van het Frans-Classicisme kan men echter stellen dat het ageerde tegen de grote ruwheid en platheid die klucht en blijspel ontsierden, doch waarvoor wij bij Langendijk dus niet bang hoeven te zijn. Pieter Langendijk debuteerde op 16-jarige leeftijd met de nog niet zeer verfijnde maar fris-geschreven klucht Don Quichotte op de bruiloft van Kamacho (1699), waarvoor hij de stof ontleende aan Cervantes. Tot zijn bekendste kluchten behoren verder: De Wiskunstenaars of 't Gevlugte Juffertje en Krelis Louwen of Alexander op het Poëetemaal (over de boer die men het drinken wil afleren door hem tijdens zijn roes te verkleden als Alexander de Grote, die hij dan bij ontwaken ook denkt te zijn, - een gegeven dat reeds in de Duizend-en-een-nacht voorkomt en dat o.a. ook door Cats gebruikt wordt); beide stammen uit 1715. Hoger staan evenwel zijn komedies: het intrigeblijspel Het Wederzyds Huwelyksbedrog (1712) en het zedenblijspel De Spiegel der Vaderlandsche Kooplieden (door anderen voltooid), waarin hij de verkwistende 18de-eeuwse kooplieden stelt tegenover hun degelijker vaders uit de 17de eeuw. En door de aardige intrige (die wij in zijn laatste stuk te zeer missen), en door schrijvers uitnemende kijk op de mogelijkheden van het toneel, lijkt ons het ook nu nog herhaaldelijk gespeelde Het Wederzyds Huwelyksbedrog Langendijks beste stuk. Steeds is zijn doel de mensen te verbeteren door hun hun fouten en gebreken in een lachspiegel te tonen; in dit geval is het ‘een gebrek, dat al veel bij onzen landaart is ingekropen, namelijk kaal en grootsch te zijn, en het laatste door bedrog staande te houden’. De stof voor zijn blijspel vond Langendijk in een schelmenroman, Vermaakelyke Vryagie van den kaalen Utrechtsen Edelman en de niet hebbende Geldersche Juffer.
Hoofdpersonen in Langendijks stuk zijn: Lodewyk, ‘van oud en aad'lyk bloed’ doch straatarm en aan lager wal, die zijn lot hoopt te verbeteren door een rijk huwelijk, | |
[pagina 229]
| |
een plan dat de in dezelfde omstandigheden verkerende Charlotte ook heeft. (Op een lager niveau herhaalt zich de geschiedenis tussen hun bedienden Jan en Klaar.) Beiden denken van de ander dat deze rijk is en zelf pogen zij ook deze schijn op te houden, - de wetende toeschouwer kijkt als lachende derde toe bij dit spel van bedrog en schone schijn. Het stuk is geschreven in alexandrijnen onder invloed van Molière, die Langendijks grote voorbeeld was, maar die hem wat karaktertekening, psychologie en diepte betreft verre overtrof; bij Langendijk zijn de figuren niet meer dan typen en het toeval speelt als in al zijn stukken ook hier een te grote rol. Het hier volgende fragment (IIde bedrijf, 6de en volg. tonelen) laat zien hoe van Charlottes kant het bedrog gespeeld wordt. Fop en Hans zijn resp. de broer en de vrijer van Klaar, de eerste komt op als ‘pachter’, de tweede als ‘juwelier’. Het wederzyds huwelyks bedrog
Tweede bedrijf, Zesde tooneel Fop in boeren gewaad, met drie zakjes geld,
Lodewyk. Charlotte, Konstanse, Klaar
Fop
Dag juffrouw, dag mevrouw, dag Klaartje, dag myn heer.
605][regelnummer]
Mevrouw, verzinje welGa naar voetnoot1, nou kom ik je betaelen.
Is dat je zeun? ja wel, hy lykt niet van de schraelen,
En povre jonkers, neen, verzinje wel; o bloed!
Wat het hy al een goud en zulver aen zen goed!
Ho welkom heerschip, 'k hietje welkom om een koekjeGa naar voetnoot2,
610][regelnummer]
Verzin je wel.
Klaar
Hy is myn heer niet, gek.
Fop
Ja zoekje
Me wat te pierenGa naar voetnoot3? neen, dat 's mis, verzinje wel.
Konstanse
Hy is myn zoon niet, Kees.
Fop
Hoe of dit weezen zel?
Verzinje wel, men heer, laat ik jou iens bekyken.
Nou zie 'k 't eerst, ja daar's meer eigen as gelyken.
615][regelnummer]
Vergeef 't me, Jonker: want ik was verabbezeerdGa naar voetnoot4,
Me dogt, om dat je zo bekantGa naar voetnoot5 was en geveerdGa naar voetnoot5,
Dat je onze jonker waert.
| |
[pagina 230]
| |
Klaar
Dat maak jy aartig, baasje.
Fop
Al bin ik maar een boer, ik hou myn rippretasieGa naar voetnoot1.
Ik, en myn wyf, die gaen met al die groote lui
620][regelnummer]
Van 't stee om.
Klaar
Jy?
Fop
Wel ja, ik breng er altyd huiGa naar voetnoot2
En zoetemelk en kaes. Ik magGa naar voetnoot3 met elk verkeeren.
Klaar
Zo doende, Keesje, kan jy goê manieren leeren.
Charlotte
Hoe is 't op onze plaatsGa naar voetnoot4?
Fop
Daer staet het alles wel.
'k Loof dat het met 't gewas dit jaer wel slaegen zel:
625][regelnummer]
De boomen bloeijen uit de kunstGa naar voetnoot5, en in 't bezonder
Is 't op jou Hofstee schoon, verzinje, 't is geen wonder,
Dat komt dat joffrouw op een schuitje mistGa naar voetnoot6 en ziet.
't Is allemael gien schâ het geen juist schaede hiet.
Jou Tuinman Jaep verstaet 'em schier op alle zaeken.
630][regelnummer]
Nou is hy bezig om een bloemperk op te maeken,
Vlak voor het huis. Dat moet je haest iens komen zien:
De zoeteGa naar voetnoot7 tyd komt' an.
Charlotte
'k Denk in een dag of tien
Te komen, ligt nog eer, dat kunt gy Jaap wel zeggen.
Fop
Dan zel je 't bloemperk daer al opgemaekt zien leggen.
Konstanse
635][regelnummer]
Koom, laat ons reeknen, Kees, ik heb niet langer tyd.
| |
[pagina 231]
| |
Fop
Goed, als je wilt, mevrouw; dan raek ik 't vragje quyt.
Je loopt die kamer in? ik mienGa naar voetnoot1 je na te treden.
Zevende tooneel
Lodewyk, Charlotte. Binnen wordt geld geteld
Lodewyk
O schoone, die myn hart met uwe aanloklykheden
Doet buigen voor de min, gy hebt myn staat gehoord;
640][regelnummer]
Nu hangt het maar aan u; ei, laat een troost'lyk woord,
Uit uwen lieven mond, myn quynend hart verquikken!
Charlotte
Zo haastig niet myn heer.
Lodewyk
Ik tel al de oogenblikken,
Myn allerwaardste. Ach troost uw' minnaar, ja uw' slaaf.
Charlotte
Het geen gy eischt, myn heer, is zulken grooten gaaf,
645][regelnummer]
Dat ik my honderdmaal, en meerder, moet bedenken,
Eer dat myn plicht vereischt myn hart aan u te schenken.
'k Heb uw' stantvastigheid in 't minnen nooit gezien.
By and're Juffers spreekt de Graaf ook zo misschien.
Lodewyk
Ik zweer u, schoone ziel, by 't bloozen van uw' kaaken,
650][regelnummer]
Die rooze gloed, die my in zuiv're min doet blaaken,
Die gloed, die 't schitt'rend vier van TirusGa naar voetnoot2 purper tart,
En met zyn straalen schiet in 't allerkilste hart;
By 't diamante licht van uwe tweling zonnenGa naar voetnoot3,
Wier straalen allereerst myn minnend hart verwonnen;
655][regelnummer]
By 't levendigGa naar voetnoot4 albast van uw' volmaakte leên,
Dat 'k niemant min als u, noch heb bemind, voorheen.
Charlotte
Gy ciert uw reden op, en schijnt te poëzeerenGa naar voetnoot5.
| |
[pagina 232]
| |
Lodewyk
Ach! wat kan ons de min door haare kracht niet leeren?
Myn lief, 'k ben onbequaam te schild'ren met wat kragt
660][regelnummer]
Van schoonheid gy myn hart gebragt hebt in uw magt.
Al die aanloklikheid! al die bevalligheden!
Zyn machtig myn verstand van 't regte spoor der reden
Te leiden, zo gy niet uw' strafheidGa naar voetnoot1 wat verzoet.
Charlotte
Gy vleijt my, Graaf.
Lodewyk
O neen, zie wien u valt te voet:
665][regelnummer]
Een die zig onderwerpt wat vonnis gy zult geeven.
Aan u, o schoone! hangt myn dood nu, of myn leeven;
Maak dat dit oogenblik voor my gelukkig zy.
Charlotte
Staa op, myn heer, en heb wat meerder heerschappy
Op uwe driften, poog die vlam in tyds te dooven;
670][regelnummer]
Uw adeldom, en staat, gaat onze ver te boven;
En kreegt gy eens berouw van deeze keurGa naar voetnoot2, zou 't licht
Te laat zyn datGa naar voetnoot3 gy wist wat zaak gy hadt verricht.
Lodewyk
Die keur, myn schoone zal my nimmermeer berouwen.
Charlotte
Mag ik 't gelooven?
Lodewyk
'k Zweer, dat gy my moogt vertrouwen.
Charlotte
675][regelnummer]
Gy zyt een edelman, 'k geloof u op uw woord,
En ik beken dat uw' beleeftheid my bekoort;
Myn hart kan langer dan niet onverschillig weezen;
Doch van vrouwmoeders kant hebt gy licht meer te vreezen
Schoon ik 't bezit u van myn hart al toe wou staan,
680][regelnummer]
't Moest met haar wil zyn en dat zal bezwaarlyk gaan;
| |
[pagina 233]
| |
Zy heeft geen dochters meer, als my alleen, in 't leeven;
Gy zyt een vreemdling, dien zy my niet graag zal geeven,
Om dat zy dan te veel myn byzyn missen zou.
Lodewyk
'k Zal haar en u, myn lief, in 't Graafschap Habislouw
685][regelnummer]
Geleiden, daar gy zult als myn Gravin regeeren,
Dit land vergeeten, en u zien van ieder eeren.
Charlotte
Ik zal my schikken naar vrouwmoeders raad, myn heer.
Gy kunt my de eer doen...
(daar wordt gescheld)
maar wat's dat? wie schelt daar weer?
Hee Klaartje, Klaartje!
Achtste tooneel
Klaar, Lodewyk, Charlotte
Klaar
Wat belieft Juffrouw?
Charlotte
Doe open:
690][regelnummer]
Gy hoort wel dat 'er wordt gescheld.
Klaar
Ik zal gaauw loopen.
Charlotte
Myn heer, het moeitGa naar voetnoot1 my dat we in dit onvry vertrek
Gebleeven zyn; ik wist juistGa naar voetnoot2 niet dat ons gesprek
Zo lang zou duuren. Ik zal voortaan de eer genieten
Om in 't zaletGa naar voetnoot3...
Lodewyk
Myn lief, hoe zeer 't my moet verdrieten
695][regelnummer]
Ons staag gestoord te zien in dit vertrek, ik hou
Het voor het beste van dit adelyk gebouw,
Om dat ik de eer heb...
| |
[pagina 234]
| |
Charlotte
't Is een koopman in juweelen,
Monsieur le Poerlaron.
Negende tooneel
Hans, in koopmans gewaad, Klaar, Lodewyk, Charlotte
Hans (onder den naam van Poerlaron)
ZeGa naar voetnoot1 zel hier niet verveelen,
Dat ze aan madamoizel service presenteer?
700][regelnummer]
Ze 'eb deezen dak kehoor dat jouw juweel begeer.
Charlotte
Brengt gy iets mede?
Hans
Oui, jou 'ep aan ma boetike
Van daak keweest vergeefs. Ze bid, madamoizel,
Exkuse moi!
Charlotte
Gy zyt geëxkuzeert, 't is wel.
705][regelnummer]
Is u van daag een snoer met paerels voorgekomen?
Hans
Un parelsnoere? non.
Charlotte
Ze is van myn' hals genomen
Door dieven op de straat; zo ze u wordt aangebrachtGa naar voetnoot2,
Neem vry de snoer, en hou de dieven in uw' macht.
Hans
Dal zel ze doen.
Charlotte
Wat hebt gy mê gebracht?
Hans
Juweelen,
710][regelnummer]
Zo zuivre poer de kieke, un dief die zou hum steelen.
Wât dunk jou is 't niet bon?
Charlotte
Waar voor is dat te koop?
Hans
Akt 'ondert kulde 't minst.
| |
[pagina 235]
| |
Charlotte
Dat is te veel, loop, loop.
Hans
Bezie ze wel ter deek, hum 'eb niet eene foute.
Als jy een foute vindt, mak jou voor niet hum oute.
715][regelnummer]
Hum 'andel veul met jou, ze weet jou 'ep verstand
Van de juweel, veel betre als al de daam van 't land.
Jou koop altyd koet koop. Ze 'eb eens van jou kehatte
Cinq' mill EkuusGa naar voetnoot1 gelyk. Keen klant in deeze statte
Die zo veel koop, als jou.
Charlotte
Het is geen quaad juweel:
720][regelnummer]
Maar, Monsieur Pourlaron, de prys is veel te veel.
Zes hondert gulden is genoeg; 'k zou niet meer geeven.
Hans
Ze moet niet dingen.
Charlotte
Niet?
Hans
Madam', zo waar ze leeven,
Ze zou verlies, ma foi.
Lodewyk
Mag ik 't juweel eens zien?
Charlotte
Heer graaf, 't is tot uw dienst.
Hans
Jou moet zo slekt niet biên.
725][regelnummer]
Bezie son Exelense. Ik 'eb nok van myn leeven
Zo weinig niet kewonGa naar voetnoot2.
Lodewyk
Ik zal nog vyftig geeven.
| |
[pagina 236]
| |
Charlotte
Zo valt gy in myn bod, myn heer?
Lodewyk
Gy biedt te min.
Charlotte
Geef hem zyn' vollen eisch, heer Graaf, is 't zo uw zin.
Lodewyk
Gy kunt als 't u belieft, monsieur, uw geld dan haalen;
730][regelnummer]
'k Zal in myn logement u deezen dag betaalen.
Hans
Bon, waar logeer jou?
Lodewyk
In de goude muizeval.
Hans
Son Exelense zek hoe hum daar noemen zal.
Lodewyk
De Graaf van Habislouw!
Hans
De Kraaf van Kabeltouwen?
Je suis vôt serviteur. Ze kan dat wel onthouwen.
Tiende toneel
Lodewyk, Charlotte, Klaar
Lodewyk
735][regelnummer]
Myn lief, 'k verzoek dat gy my de eer doet, dit prezent
Van my te ontfangen.
Charlotte
'k Zie dat gy myn' aard niet kent.
| |
[pagina 237]
| |
Lodewyk
Myn schoone, ik bid dat gy 't prezent niet af wilt wyzen,
Al is het wat gering; gy zult 't misschien mispryzen,
Dat ik my tegens u in 't bieden heb gekant?
740][regelnummer]
't Zal my een eer zyn, om 't in zulken lieve hand
Te moogen zien. En heb ik daar door iets misdreeven,
Gy moet de mode van het hof de schult dan geeven.
Ik bid u neemt het aan.
Charlotte
'k Bedank u dan, heer Graaf.
Lodewyk
Myn lief 't is zulks niet waard; 't is al te slechteGa naar voetnoot1 gaaf.
|
|