Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Achttiende en negentiende eeuw
| |
[pagina 219]
| |
Achttiende en negentiende eeuw
| |
[pagina 220]
| |
die Addison en Steele leidt in hun essays in The Spectator (1711-1712). In Frankrijk kunnen wij wijzen op Montesquieu en Voltaire, in Duitsland op Lessing. Zoals bij elke stroming betekent echter ook hier actie reactie: met het Rationalisme komt ook zijn tegenhanger, het Sentimentalisme, op. Bij Jean-Jacques Rousseau zien wij hoe, mèt zijn liefde voor de natuur, het gevoel zijn rechten herneemt, Edward Young schrijft zijn overgevoelige Night Thoughts (1742), Klopstock zijn van sentiment vervulde epos Der Messias (1773), Goethe zijn beroemde Die Leiden des jungen Werthers (1774). Dat overigens de alle perken te buiten gaande gevoelerigheid, deze ‘bonheur d'être triste’, dit zwelgen in het gevoel, bij nuchterder denkende mensen op zijn beurt weer kritiek ondervindt, spreekt vanzelf. Goethes Werther had een dergelijk succes dat er een Werther-mode en een zelfmoord-manie ontstond, maar een spotvogel dichtte: Als Goethe Werthers Leiden geschrieben
Sich zu befrei'n von eig'ner Liebesnoth,
Da schoszen sich so viele Narren todt
Aus Liebe, dasz nur wenige übrig blieben.
(Geciteerd door De Raaf en Griss: Zeven eeuwen) In 1780 al lezen wij bij ons, in het weekblad De Borger, de typische notitie: ‘Alomme ziet men mannen en vrouwen wier zenuwen ongesteld zijn, en die tot zulk een gevoeligheid van zenuwgestel zijn gekomen, van bijna op den reuk eener enkele rooze in stuiptrekkingen te vallen’, terwijl enkele jaren later (in de Poëtische Spectator van 1784) nog ietwat scherper geschreven wordt: ‘Sedert eenige tijd hebben de Musae van sommige dichters een soort van zenuwziekte gehad, die door het overmaatig gebruik van bedorven uitlandsche - meest hoogduitsche- spijzen veröorzaakt is. (...) Men zag geheele zwermen van vaerzen-makende wezens, zich verëenigen, om een enkel traantje, sentimenteel, te bezingen.’ De derde stroming is de Romantiek. De naam ‘Romantik’ ontstond ± 1800 in de kring van enkele ‘romantische’ schrijvers in Jena: Schlegel, Tieck, Novalis. Aanvankelijk werd met de naam alleen aangeduid de sfeer van de middeleeuwse epische ridderpoëzie (ridderroman); iets later geeft Heinrich Heine deze omschrijving van het begrip: ‘Die romantische Schule war nichts anders als die Wiedererweckung der Poesie des Mittelalters, wie sie sich in dessen Liedern, Bild- und Bauwerken, in Kunst und Leben manifestiert hatte’. Tenslotte werd het begrip nog meer verruimd, en tegenwoordig wordt de naam romantiek gebruikt ter omschrijving van het levensgevoel dat Anthonie Donker aanduidde met de formule: Romantiek is de geluksdroom van het onvervulbare. Zoals elke stroming kunnen wij ook de Romantiek zien als een reactie: op het Classicisme, omdat de Romantiek alle vormvoorschriften over boord werpt, en op het Rationalisme, daar het gevoel weer de boventoon gaat voeren, gevoel van vreugde of gevoel van smart, of beide tegelijk: himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt. Als wij nu nagaan waardoor de literatuur uit de Romantiek-tijd zich onderscheidt, vinden wij de volgende zes kenmerken: | |
[pagina 221]
| |
1. individualisme: de eigen gedachten en gevoelens worden op de voorgrond gesteld, de kunstenaar zoekt niet naar wat hem bindt aan de anderen, maar naar wat hem van dezen scheidt. Zelfs in zijn uiterlijk toont hij zijn anders-zijn dan de burger (distinctie-drang): kleding, wilde haardos, enz. 2. opstandigheid tegen het burgerlijke, verachting voor of lijden aan ‘de wereld’ (Weltschmerz). De schrijvers kiezen bij voorkeur hoofdpersonen die terzijde van de ‘gewone’ maatschappij staan; kenmerkend voor deze Sturm und Drang zijn b.v. Goethes Götz von Berlichingen (1773) en Schillers Die Räuber (1781). 3. liefde voor de natuur. De afkeer voor de mensen gaat gepaard met een zich één voelen met de ongerepte natuur. Bernardin de St. Pierre schreef Paul et Virginie (1787), het verhaal van twee mensen die elkaar liefhebben temidden van de onbedorven natuur. In ‘The Dream’ (1816) van Lord Byron wordt van de hoofdpersoon gezegd: (He) made him friends of mountains; with the stars
And the quick Spirit of the Universe
He held his dialogues, and they did teach
To him the magic of their mysteries;
To him the book of Night was open'd wide,
And voices from the deep abyssGa naar voetnoot1 reveal'd
A marvelGa naar voetnoot2 and a secret. - Be it so!
4. religieuze verdieping. In Duitsland schreef Novalis zijn Geistliche Lieder (Hymnen an die Nacht, 1800), in Frankrijk Chateaubriand Le Génie du Cristianisme (1802) en Les Martyrs (1809), Lamartine zijn Méditations poétiques (1820). Wat het protestantisme betreft: in Nederland komt het Réveil op, - een streven om de godsdienst persoonlijker en inniger te beleven (Willem de Clercq, Isaäc da Costa, enz.). 5. historische belangstelling. Deze blijkt zowel uit het opnieuw uitgeven en lezen van werken uit het verleden, als uit de bloei van de historische roman. Reeds in 1765 gaf Bishop Thomas Percy zijn Reliques of ancient English Poetry in het licht, in Duitsland volgden Herder (Stimmen der Völker in Liedern) en Von Arnim en Brentano (Des Knaben Wunderhorn, 1806); voor Nederland gebeurde dit verzamelen van middeleeuwse teksten o.a. door de Duitser(!) Hoffmann von Fallersleben: Horae Belgicae (1831 vv.). Balladeske liederen schreven Sir Walter Scott, Uhland, Schiller, Goethe, Bürger, Bilderdijk; historische romans Sir Walter Scott, en onder diens invloed mevrouw Bosboom-Toussaint, Jacob van Lennep, en anderen. 6. humor-cultus. Onder humor verstaan wij niet het alleen maar lachwekkende; tussen geestigheid en humor is er dit grote verschil: geestigheid richt zich tot de geest, humor tot het gevoel (niet ten onrechte spreekt men van ‘gevoel voor humor’ hebben). Het kenmerkende van de humor is dat zij twee-polig is: van de ene kant wekt zij op tot lachen, van de andere kant ontroert ze. Zij is minder een lach en een traan, dan wel een lach in een traan; de prachtigste voorbeelden van humor vinden wij in de oudere films van Charlie Chaplin. Al deze kenmerken nu staan niet los van elkaar, - het is niet zo dat wij, zoals Garmt Stuiveling eens geestig opmerkte, een romantische homunculus (kunstmens) | |
[pagina 222]
| |
zouden kunnen samenstellen uit ‘botjes van Byron, bloed van Heine, zenuwen van Novalis, vleesch van Chateaubriand, tranen van Lamartine en den kraag van Schiller’. Er is een gemeenschappelijke ontstaansgrond, één kiemcel waaruit de zes genoemde kenmerken voortkomen, en deze is: de romanticus leeft in onvrede met het hier en het nu. Hij ziet het onharmonische van dit leven en verlangt naar het, onbereikbare, harmonische: ‘Romantiek is de geluksdroom van het onvervulbare’ (Anth. Donker). Het bekende lied van Franz Schubert Der Wanderer geeft het in zijn laatste regel precies aan: ‘Dort wo du nicht bist ist das Glück’. Als wij nu de zes genoemde kenmerken nog eens nagaan, zien wij hoe zij inderdaad voortkomen uit die ene kiemcel: de onvrede met het hier en het nu. De romanticus ziet het lelijke, onharmonische om zich heen, hij wil er zich van onderscheiden, losmaken (1), hij komt er tegen in opstand (2), of hij poogt er om te lachen, wetend dat hij er toch niets aan veranderen kan (6), hij zoekt troost in de natuur (3), in de godsdienst (4), of hij poogt aan het heden te ontkomen door onder te duiken in het verleden (5), of het exotische. In feite komen romantische kunstenaars voor in elke periode (de romantiek is van alle tijden), doch in de 18de/19de eeuw overheerst deze stroming, en daar spreekt men van de Romantiek. | |
Indeling en overzicht
| |
[pagina 223]
| |
heeft gekend, - de vaderlandse gevoelens treden dan ook weer sterk naar voren. Wij treffen in deze eeuw zowel de geestdriftige vaderlandsliefde aan van een Helmers en een Tollens, als ook, voornamelijk in de Gids-kring, de strenge toetsing van het eigenlandse werk aan dat uit het buitenland, nièt met de bedoeling dit te doen navolgen, maar juist om tekortkomingen in de eigen literatuur te tonen. Het gemeenschappelijke van de te behandelen auteurs ligt in het feit dat zij allen een of ander aspect van de Romantiek vertonen. Na de weinig belangrijke figuren J.F. Helmers en H. Tollens, die gekenschetst kunnen worden met de woorden chauvinisme en zelfgenoegzaamheid, wordt dan allereerst aandacht besteed aan Isaäc da Costa (het religieuze aspect van de Romantiek: Réveil) en A.C.W. Staring (tot de Romantiek te rekenen door zijn natuurliefde, zijn historische belangstelling en zijn humor). In de Gids-kring komt naast het romantische ook het rationele element naar voren. Na de voorlopers en geestverwanten Jacob Geel en Aarnout Drost noemen wij R.C. Bakhuizen van den Brink en, als belangrijkste figuren, natuurlijk E.J. Potgieter en Cd. Busken Huet. De historisch gerichte belangstelling van de romanticus blijkt uit de bloei van de historische roman: Aarnout Drost, Jacob van Lennep, J.F. Oltmans, H.J. Schimmel, A.L.G. Bosboom-Toussaint (verreweg de belangrijkste Noordnederlandse figuur op dit gebied) en de Zuid-Nederlander Hendrik Conscience. Ook de humor vormt, zoals wij gezien hebben, een facet van de Romantiek; als humoristen noemen wij: Nicolaas Beets (Hildebrand), in Noord- en A. Bergmann (Tony) in Zuid-Nederland, met figuren van het tweede plan als Kneppelhout, Hasebroek, Van Koetsveld, Lodewijk Mulder en Mark Prager Lindo (de Oude Heer Smits). De humor van Gerrit van de Linde Jansz. (de Schoolmeester) gaat vaak in de richting van het kolderieke en het parodistische, die van François Haverschmidt (Piet Paaltjens) herinnert soms aan die van Heinrich Heine, terwijl die van de novellist Justus van Maurik soms meer gein dan humor is. Het religieuze element komt opnieuw naar voren, ditmaal bij J.J.L. ten Kate (al vinden wij hem van meer belang om zijn tegen de Romantiek en tegen De Gids gerichte spot-tijdschrift op rijm Braga) en de gevoelige P.A. de Genestet. Bij de katholieke emancipator J.A. Alberdingk Thijm vinden wij naast het religieuze het historische element. Deze periode van de Noordnederlandse literatuur wordt afgesloten met de behandeling van een tweetal auteurs die a.h.w. de wegbereiders zijn voor de Beweging van Tachtig: Eduard Douwes Dekker (Multatuli) in wie het revolutionaire element van de Romantiek naar voren komt, en Carel Vosmaer. De 19de eeuw is voor de Nederlandse literatuur tenslotte nog van belang doordat in België, na het zelfstandig worden van dit land (1830), de zgn. Vlaamse Beweging ontstond: het streven om de Zuid-Nederlander weer taal- en cultuurbewust te maken. Het gevolg is dat na een eeuwenlang zwijgen deze gewesten weer stem krijgen. J.-F. Willems, de ‘vader van de Vlaamse Beweging’, is de grote stimulator; als dichter noemen wij K.L. Ledeganck en J.-A. de Laet, als prozaïsten Hendrik Conscience en Anton Bergmann. Zijn dichters als A. Rodenbach en Pol de Mont vooral voor hun eigen omgeving van belang geweest, een onbetwistbaar hoogtepunt in de Nederlandse lyriek uit alle tijden is de eenzame figuur van Guido Gezelle. |