Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Achteruitgang RenaissanceJan Luyken (1649-1712)62In het nu langzaam intredende verval van onze glorieuze zeventiende eeuw zijn er toch nog enkele figuren, die, uitstekende boven de rest, hun gevoelens, hun liefde en hun eeuwigheidsverlangen op een onvergetelijke wijze hebben weten te uiten. De grootste onder hen is zeker Jan Luyken. Te Amsterdam uit vrome ouders geboren, werd hij, zoals zijn levensbeschrijver zegt ‘in zyn jongheid tot de Schilderkunst opgebragt en was van naturen een Poëet’. Deze dichterlijke aanleg vertoont zich het eerst in het alleraardigste bundeltje Duytse Lier (1671), een reeks minne- en natuurgedichten die treffen door hun lichte melodieuze toon, hun arcadisch karakter vaak. Het strenge oordeel van de dichter zelf, die later de hierin tot uitdrukking komende ‘lichtzinnigheid’ betreurde, kunnen wij niet delen. Lucella
Toon: La belle Iris 's Uchtens, als het haantje kraayt,
Onder 't klappen van zijn wieken,
Als de dag begint te krieken,
Eer den HuysmanGa naar voetnoot1 ploegt of zaayt,
5][regelnummer]
Gaat Lucella bloempjes pluyken,
Daar zy 't graatigGa naar voetnoot2 oog meGa naar voetnoot3 streelt:
Bloempjes, die naar honing ruyken,
Daar de lekk're Bey in speelt.
O Lucel, wiens bloejend schoon
10][regelnummer]
Al het puyk der Velt-godinnen,
Praalende komt te overwinnen,
Strykende de schoonste kroon,
Waart ten troon te zijn verheven,
Laat dese oogen-streeldery;
15][regelnummer]
Word gy van een lust gedreven
Tot de bloemen, gaa met my.
| |
[pagina 209]
| |
Loop niet meer door 't wilde lof,
Ga met my in liefdens gaarde,
Schoonste Nimph, daar baart ons d'aarde
20][regelnummer]
Bloemen van een eedler stof;
Die alleenGa naar voetnoot1 de reuk nietGa naar voetnoot1 vleyen,
Maar het lieffelyk gevoel
Schaffen duisent lekkernyen,
Door een streelend geestgewoel.
25][regelnummer]
Liefdens-hof braveertGa naar voetnoot2 het al,
Laat 'et haag'len, laat 'et waajen,
Laat den Hemel blixems swaayen,
Met een sware donder val,
Laat de guure winter beven,
30][regelnummer]
Dat al 't geurig groen bederft,
Liefdens bloemen blyven leven,
Laat 'et sterven wat 'er sterft!
‘In het 26 Jaar zijns ouderdoms werd hij vuurig door de Liefde Gods ontsteeken, rezolveerde om een geheel andere maniere van leven te leiden, en sloeg den weg der verloochening met groote getrouwheid in, kloekmoedig afstervende al wat de natuur lief was.’ Jan Luyken komt dan sterk onder de invloed van de Duitse mysticus Jacob Böhme, en gaat over tot het piëtisme, een stroming onder de hervormden die gekenmerkt wordt door een streven naar verinnerlijking van het godsdienstig leven. Hij leeft dan sober en teruggetrokken, zich geheel wijdend aan het heil van zijn ziel. Een van zijn mooiste bundels uit deze periode is: Jesus en de Ziel (1678), een boekje waarin, in poëzie en proza, afgewisseld door prachtige etsen van eigen hand, Jan Luyken zijn mystieke bespiegelingen neergelegd heeft. Vooral de gedichten zijn van een ontroerende innigheid, diep van gedachte doch eenvoudig van taal. De ziele betracht de nabijheid Gods
Ik meende ook de Godheid woonde verre,
In eenen troonGa naar voetnoot3, hoog boven maan en sterre,
En heften menigmaal myn oog
Met diep verzuchten naar om hoog;
5][regelnummer]
Maar toen gy u beliefden te openbaaren,
Toen zag ik niets van boven nedervaaren;
Maar in den grond van myn gemoed,
Daar wierd het liefelyk en zoet.
Daar kwaamt gy uit der diepten uitwaarts dringen,
10][regelnummer]
En, als een bron, myn dorstig hert bespringen,
Zo dat ik u, ô God! bevond
Te zyn den grond van mynen grond.
| |
[pagina 210]
| |
Dies ben ik bly dat gy myn hoog beminden,
My nader zyt dan al myn naaste vrinden.
15][regelnummer]
Was nu alle ongelykheid voort,
En 't herte rein gelyk het hoord,
Geen hoogte, noch geen diepte zouw ons scheiden,
Ik smolt in God, myn lief; wy wierden beide
Een geest, een hemels vlees en bloed,
20][regelnummer]
De wezentheid van Gods gemoed,
Dat moet geschiên. Och! help getrouwe Heere,
Dat wy ons gants in uwen wille keeren.
|