Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermdDrie religieuze dichters58Drie theologen, drie dichters, Johannes Stalpaert van der Wielen, Jacobus Revius en Dirk Rafaëlszoon Camphuysen, - maar hoe verschillend van karakter en van letterkundige aanleg: de blijmoedig-zingende katholieke priester Stalpaert, de fel-bewogen contra-remonstrant Revius, de deemoedig-aanvaardende remonstrant Camphuysen.
Johannes Stalpaert van der Wielen (1579-1630) studeerde na rechten nog theo- | |
[pagina 182]
| |
logie; in 1612 werd hij pastoor te Delft, en het is dan en daar dat hij zijn mooiste liederen schrijft. Het merkwaardige bij Stalpaert is dat hij, beginnend als Renaissancist, eindigt als Middeleeuwer: zijn beste gedichten zijn van een simpele directheid, van een volkse zangerigheid (vaak waren zij bedoeld om gezongen te worden op melodieën die de dichter uit Italië meegebracht had), en van een vertrouwelijkheid met Gods lieve heiligen, zoals wij dat alleen bij de geestelijke dichters uit de Middeleeuwen hebben leren kennen. Terecht noemt Dirk Coster de hier volgende ‘stalidylle’ ‘een der schoonste liederen onzer litteratuur’. Smeeck-woorden Mariae tot den nieugeboren
Versch geboren sagh ick een kind'ling kleyne
Zuchten en traentjes weynen.
‘G'hebt groot g'lyck dat ghy klaghet’,
Sprack daer een Vrou die Moeder was en Maghet.
5][regelnummer]
‘VoorGa naar voetnoot1 den Hemel hebt ghy nu een speloncke,
Koud, sonder vyer of voncke.
Voor uw' throone een krebbe
Met weynigh hoys in plaets van wol en webbeGa naar voetnoot2.
Daer u songen thien-hondert-duysent geesten,
10][regelnummer]
Daer loeyen nu twee beesten,
Die voor hymnen, voor psalmen
Met lauwen aem uw' teere le'en bewalmen.
Door u wierden versaed, van minst' te meesten,
Engelen, menschen, beesten;
15][regelnummer]
Nu belieft u te dorsten
En snackt van hongher naer uw's Moeders borsten.
Voor uw' kledingh van sterren en van zonnen
Moet ghy nu zijn gewonnen
Inde luyeren en doecken,
20][regelnummer]
Die mijn armoe byeen heeft kunnen soecken.
U quam eer toe een keyserlycke moeder,
Augustus tot een voeder,
Want de desen u souden
Vereeren met scharlaken en rood goude.
25][regelnummer]
Maer wantGa naar voetnoot3 u nu belieft, mijn uytverkoren,
Van my te zijn gheboren,
Zoo genadight uw' handen
Te laten woelen in dees' arme banden.’
| |
[pagina 183]
| |
Het talent van Stalpaert ‘bestaat in zijn wonderlijk-evocatief vermogen dat ons zonder beeldspraak, alleen door den klaren eenvoud van het goedgekozen woord, de zaken, die hij noemt, voor oogen brengt; en uit het natuurlijke gebruik, dat hij weet te maken van zijn verfijnde muzikale gevoeligheid’. (Anton van Duinkerken) Een van zijn mooiste bundels is wel: Gulde Jaers Feestdaghen (of Den schat der geestelycke Lofsanghen), vier jaar na zijn dood verschenen (1634). Hierin vinden wij ook: Sint Agnes' bruyloft
Hoe sie 'k 't aensigt dus blymoedigh
Van de reyne maegd Agniet?
Waer nae gaet sy toch soo spoedighGa naar voetnoot1
Middel door 't gemeen verdriet?
5][regelnummer]
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
Bruyloft, die den grootsten Koning
Voor een kort besuerde leydGa naar voetnoot2,
In sijn Hemel-rijksche wooningh
10][regelnummer]
Sijn vriendinne heeft bereyd.
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
D'eelste Maget was verwesen,
Om haer Bruygoms wil, te swaerd,
15][regelnummer]
Groot' en kleynen saghmen vreesen,
Sy alleen gingh onvervaert.
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
't Weenden alGa naar voetnoot3, wat haer passeren
20][regelnummer]
Over straet sagh na 't schavot.
Sy alleen gingh triumpheren
Over haer getrocken lotGa naar voetnoot4.
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
25][regelnummer]
Noyt en saghmen Bruyd soo trachten
Na 't verlangde Bruylofsbed,
Als het reyne Lam wel jachte
Na de doot voor Christus' wet.
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
30][regelnummer]
Agnes sal te Bruyloft gaen.
| |
[pagina 184]
| |
‘Jesu Heer! 'k en bens niet waerdigh:
Och, hoe kom ick aen 't geluck?
Nu, scherp-rechter! maeckt u vaerdigh,
Waer toe dient dit langh vertuckGa naar voetnoot1?’
35][regelnummer]
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
Ach! hoe was den Beul te moede!
Ach! hoe redenGa naar voetnoot2 hem de leên!
Eer hy 't halsje dorst bebloeden,
40][regelnummer]
Eer hy 't hoofje kreeg beneên.
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
D'armen man bestond te barenGa naar voetnoot3
Met veel schrickelyck gelaetsGa naar voetnoot4,
45][regelnummer]
Om het meysjen te vervaren,
Maer eylacen, 't had geen plaats.
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
‘Sal ick dan mijn sabel schaerdenGa naar voetnoot5,
50][regelnummer]
Sal mijn hand dan sijn soo stout,
Op een strootGa naar voetnoot6 van sulcken waerde,
Min dan dertien jaren oud?’
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
55][regelnummer]
‘Agnes, hoordt eens hoe de menschen
Nu rondom, uyt goeder deugd,
Naer uw' echt, en leven wenschen.
Spaerdt toch uw' geblomde jeugd!’
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
60][regelnummer]
Agnes sal te Bruyloft gaen.
‘Swijgt: ghy raedt ter quader trouwen,
Dit waer al te onbeleeftGa naar voetnoot7,
Met dien Bruygom wil ick 't houwen
Die my eerst verkoren heeft.’
65][regelnummer]
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
| |
[pagina 185]
| |
‘Doet u ampt. Waer is den degen,
Die my door een korte dood
Al te opgehoopten segen
70][regelnummer]
Storten sal in d'open schoot?’
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
‘Doet u ampt. En laet verdwijnenGa naar voetnoot1
't Lichaem, 't welck de oogen sien
75][regelnummer]
Kunnen, die 'k te mijnder pijnenGa naar voetnoot2
Haet, en niet en kan verbiên.’
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes sal te Bruyloft gaen.
Hier mee stondtse, badtse, booghse
80][regelnummer]
Onder 't swaerd het teere vleysch,
't Hoofd viel af; maer opwaerts vloogse
Met de siel naer Gods palleys.
Stroyd roo Roos' en Lely-blaen,
Agnes heeft den strijd voldaen.
85][regelnummer]
Maer nu sy haer strijd volstreden,
End' ontfangen heeft de croon,
Soo wil s'ons door haer gebeden
Gunstigh sijn voor Godes throon.
Dat wy oock door d'eyge baen
90][regelnummer]
Met haer eens te Bruyloft gaen.
Amen, Agnes. God wilt geven,
In wiens oogen ghy behaeght
Hebt door een reyn-lijdsaem leven.
Bidt voor ons dan waerde Maegt,
95][regelnummer]
Dat wy oock door d'eyge baen
Met u eens te Bruyloft gaen.
Jacobus Revius (1586-1658) is een welhaast diametraal tegenover Stalpaert staande figuur. Revius (of Reefsen) studeerde theologie te Leiden, en is o.a. bekend als medewerker (reviseur) aan de beroemde Statenvertaling van de Bijbel. Zijn hele leven is één strijd geweest, en dit drukt zijn stempel op zijn dichtwerk: even hartstochtelijk als hij is in zijn liefde, even teugelloos is hij in zijn haat, - een haat echter die geboren is uit liefde, immers gericht op alles waarvan hij denkt dat het God afbreuk doet. Om de kracht van zijn taal is Revius wel vergeleken met Vondel: | |
[pagina 186]
| |
felle hekeldichten schreef hij tegen de Spanjaarden, de katholieken en de arminianen; onverzoenlijk klinkt zijn stem, en sarcastisch, in b.v. zijn Postilion. De aanleiding tot dit gedicht was de mislukte inval van een Spaanse vloot met 6000 man landingstroepen onder aanvoering van graaf Jan van Nassau (1631). De vloot werd in de Zeeuwse wateren totaal verslagen, en een tijdlang verkeerde men in onzekerheid over het lot van graaf Jan. Postilion
in aller haest uyt-gesonden, om te soecken den verloren Graef Iohan van Nassou den 13 September 1631 Op de Wyse vanden verloren Palatijn Ick moet ryden, ick moet jagen
Om na Grave Ian te vragen,
Die, of levendigh of dood,
Werd gemisset uyt de Vloot.
5][regelnummer]
Hoort doch, hoort, ghy goede luyden,
Kond ghy het my niet beduyden?
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Is hy niet ghesien te velde?
10][regelnummer]
Of verhoutGa naar voetnoot1 hy 't op de Schelde?
Soeckt doch met een boots-mans-haeck
Of hy niet leyd in het Slaeck.
Loopt Matroosen vijf of sesse
En bevraeght te Stavenesse:
15][regelnummer]
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Ghy Land-lieden van Ter-Tolen
Sou hy niet by u gaen dolen?
Heeft hy oock ghenomen stantGa naar voetnoot2
20][regelnummer]
Erghens aen S. Annen landt?
Seght, ghy Boeren van ter Heenen,
Vind ghy hem oock in de Venen?
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
25][regelnummer]
Ghy inwooners van West-Wesel,
Hebdy hem ghezaelt een Ezel?
| |
[pagina 187]
| |
Gravers vande Blaeuwe-Sluys,
Is hy niet tot uwent t'huis?
Saftinghers, ick sal u loonen
30][regelnummer]
Kondy my den Grave thoonen.
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Ick en weet niet wat ick gisse!
Is hy niet te Valckenisse?
35][regelnummer]
Isser yemand binnen Brecht
Die my doen kan goet berecht?
Is hy oock den Doel ghenaket?
Of in 't Mole-gat geraket?
Hebdy niet vernomen van
40][regelnummer]
Den verloren Graef Iohan?
Spanjaerts en Italianen
Vande nieu-gerichte VanenGa naar voetnoot1,
Die noch swemmet binnen-dijckx
Met de Wambeysen vol slijckx,
45][regelnummer]
En vastGa naar voetnoot2 roepet miserereGa naar voetnoot3
Weety niet van uwen Heere?
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Wat ick hyge, wat ick drave,
50][regelnummer]
Ick verneem niet vanden Grave.
Is hy niet te Rosendael?
Is hy niet te Rommers-wael?
Of by Hoger-werf gebleven?
Of te Krom-vliet aen-gedreven?
55][regelnummer]
Hebdy nietvernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Is hy wech, 't is om te klagen!
Wie sal dan de Boeren plaghen?
Of den armen onderdaen
60][regelnummer]
Dwingen nae de Mis te gaen?
Is hy wech, wat duysent schanden!
Wie sal dan de Veluw' brandenGa naar voetnoot4?
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
| |
[pagina 188]
| |
65][regelnummer]
BarbançonGa naar voetnoot1 en Santa-CroceGa naar voetnoot1,
't Is een onbeleefde bootseGa naar voetnoot2
Dat ghy ons seght goeden dagh
En Graef Jan laet voor 't gelagh.
Wat sal seggen: IsabelleGa naar voetnoot3
70][regelnummer]
Soose mist u met-gheselle?
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Wandelt hy oock onder 't water
Met den konstelijcken PaterGa naar voetnoot4?
75][regelnummer]
Is hy oock gereyst van hier
Met een Sloep na 't Vege-vier?
Sou den bloed wel loopen dwalen
Om nieu vyer-werck te halen?
Hebdy niet vernomen van
80][regelnummer]
Den verloren Graef Iohan?
Menschen-visscherGa naar voetnoot5, die te Romen
Duyr verkoopet uwe dromen,
Komt eens hier en spant u net
Of ghy hem daer in besett'Ga naar voetnoot6.
85][regelnummer]
Hier zijn over al te soecken
Visschen met fluwele broeckenGa naar voetnoot7.
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Hoort PhilipsGa naar voetnoot8 en FerdinandeGa naar voetnoot8,
90][regelnummer]
Send niet meer in desen Lande
Een so snooden MammeluckGa naar voetnoot9
Of u naeckt meer ongheluck.
Godt is met de Nederlanden,
Godt brenght OostenrijckGa naar voetnoot10 tot schanden,
95][regelnummer]
Hebdy niet vernomen van
Den verloren Graef Iohan?
Doch deze hamerende kracht, deze sarcastische felheid, kan bij Revius plaats maken voor een verholen tederheid als hij b.v. spreekt over de Kinder-Moort; zij kan plaats maken, als hij denkt aan eigen onwaardigheid, voor een kreet van schuldbewustzijn en zelfvernedering. Dan ontstaat dat grandioze en ontroerende sonnet | |
[pagina 189]
| |
Hy droech onse smerten
T'en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voort gericht,
Noch die versmadelijck u spogen int gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puystenGa naar voetnoot1;
5][regelnummer]
T'en sijn de crijchs-luy niet die met haer felle vuysten,
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloeckte hout op Golgotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschtenGa naar voetnoot2;
Ick bent, o Heer, ick bent die u dit heb gedaen,
10][regelnummer]
Ick ben den zwaren boom die u had overlaenGa naar voetnoot3,
Ick ben de taeye streng daermee ghy ginct gebonden,
De nagel, en de speer, de geessel die u sloech,
De bloet-bedropen croon die uwen schedel droech:
Want dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.
Het hele poëtische oeuvre van Jacobus Revius vinden wij verzameld in zijn Over-Ysselsche Sangen en Dichten (eerste uitgave in 1630).
Dirk Rafaëlszoon Camphuysen (1586-1627) brengt ons in weer een heel ander klimaat. Was bij Revius vurigheid het sleutelwoord, bij de remonstrantse predikant Camphuysen, wiens leven grotendeels een vluchten was, is het: deemoed. Als hulpprediker in Utrecht reeds trok hij een zo grote belangstelling ‘dat men naulyx geheugen had van dergelijke t'samenvloeyinge van menschen’, en, hoewel Camphuysen zelf niet veel waarde hechtte aan zijn gedichten, - de ‘lichtzinnige’ verzen uit zijn jeugd heeft hij zelfs vernietigd -, toch kunnen wij uit alleen deze gedichten ons reeds voorstellen dat de maker, deze innig-levende, zich zelf geheel wegcijferende mens, door ieder die hem kende bemind moest worden. Daarbij is zijn taal uiterst eenvoudig en direct, zodat zijn verzen licht in het geheugen blijven nazingen. Mayschen morghenstondt
Gheestelyck meditatie-liedt op de wyse alst begint Wat is de Meester wys en goedt,
Die alles heeft geboutGa naar voetnoot4
En noch in wesen blijven doet,
Wat 'smenschen oogh aenschout.
5][regelnummer]
Die 's werelds wyden ommering
Noyt uyt-gewaeckt, bewaekt;
En door gepaste wisseling,
Het soet noch soeter maeckt.
| |
[pagina 190]
| |
Nu is de winter, dor en schrael,
10][regelnummer]
Met al zijn onlust heen,
En d'Aerde heeft voor dese mael
Haer lijden af-geleen.
Dies is de tijd weerom gekeert,
Waer in Natuyr verjonght,
15][regelnummer]
Haers milden Scheppers goedheydt eert,
En met zijn gaven pronckt:
De May, wiens soetheyd so ver streckt,
Dat sijn gedachtenis,
In 's Menschen gheest al vreughd verweckt
20][regelnummer]
Eer hij voor-handen is:
De May, het schoonste van het Jaer;
Daer alles in verfraeyt,
De Lucht is soet, de Zon schijnt claer,
't Gewenschte wintje waeyt.
25][regelnummer]
Het Dautjen, in de koele nacht,
Wordt over 't Veldt verspreyt,
Waer door de heel natuyre lacht,
En is vol danckbaerheyt:
De aerd is met gebloemt geciert,
30][regelnummer]
Het Bijken ga'ert zijn was,
Het Leeuwerickjen tiereliert,
En daelt opt nieuwe gras:
Het Bloempjen dringt ten knoppen uyt,
't Geboomte ruyght van Loff,
35][regelnummer]
Het Veetjen scheert het Klaver-kruyt
GraeghGa naar voetnoot1 van het Veldtjen off:
Elck Diertjen heeft zijn vollen wensch
En quel-begeert leyt stil,
Behalven in den dwasen Mensch,
40][regelnummer]
Door zijn verkeerden wil.
Den Mensch van ware Deughden leegh,
En vol van zotten lust,
Hem selfs en and'ren in de weegh,
Vermoordt zijn eyghen rust.
| |
[pagina 191]
| |
45][regelnummer]
Dit leven 't welck alleen niet endt,
Maer kort oock is van duyr,
En licht van selfs slaet tot ellendt,
Maeckt hy sich dobbel zuyr.
't Vee word ontzield, zijn eynd is snel
50][regelnummer]
En zijns doods pijn niet groot:
De mensch, door menigh ziel-gequel,
Sterft meer dan eenen doodt.
Ach! had de mensch (so waer zijn standt
Vol hert- en zinnen vreught)
55][regelnummer]
Off sonder deughde, min verstandt;
Off by 't verstandt, meer deught.
Ach! waren alle Menschen wijs,
En wilden daer by wel:
De Aerd waer haer een Paradijs,
60][regelnummer]
Nu isse meest een Hel.
De gedichten van Camphuysen vinden wij verzameld in de bundel Stichtelycke Rymen (1624). ‘Hij stierf als pauper, als teringzieke werkman, ver van zijn land, weggejaagd ook hij van “zijn arme schapen”. Hij bekroonde dit smartelijk leven met een klein gebed een preveling maar, een kleine toverformule die hij nodig had om niet al te angstig te worden in deze wereld’ (Dirk Coster): Daer moet veel strijdts gestreden zijn;
Veel kruys en leedts geleden zijn;
Daer moeten heyl'ge zeden zijn;
Een nauwen wegh betreden zijn;
5][regelnummer]
En veel Gebedts gebeden zijn,
Soo langh wij hier beneden zijn:
Soo sal 't hier na in vreden zijn.
|
|