Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
Renaissance
± 1550 - ± 1700
| |
| |
Renaissance
± 1550 - ± 1700
Algemene beschouwing
30
Geen enkele culturele stroming, ook de Renaissance niet, komt zo maar uit de lucht vallen. Steeds zijn er oorzaken aan te wijzen van een gewijzigde levenshouding, en telkens weer constateren wij, dat een nieuwe beweging in bepaalde opzichten een reactie vormt op het voorafgaande. Welke factoren nu hebben meegewerkt aan de totstandkoming van deze nieuwe levenshouding die kenmerkend is voor de Renaissance?
In de eerste plaats zijn dit tal van uitvindingen geweest, uitvindingen waarbij het soms geruime tijd duurde, voordat de invloed ervan bleek, maar die op den duur het gehele wereldbeeld veranderden en zo meewerkten ook de wereldbeschouwing te vernieuwen. Zo hielp de uitvinding van het buskruit (± 1350) een eind maken aan het feodale tijdperk; zo ontstond door de uitvinding van het kompas (± 1375) de mogelijkheid het gezichtsveld te verruimen; zo maakte de boekdrukkunst (± 1425) het mogelijk allerlei nieuwe inzichten makkelijker te verspreiden. Wij wijzen op de ontdekkingsreizigers Columbus (1492: Amerika), Vasco da Gama (die in 1498 de nieuwe zeeweg naar Indië vond) en Magelhaens (1519-1521: reis om de wereld). Maar de weetgierigheid strekte zich verder uit dan tot de aarde alleen: Copernicus (± 1530), Kepler (± 1600) en Galileï (± 1625) waren beroemde sterrenkundigen. En niet alleen het heden, ook het verleden wordt hoe langer hoe meer terrein van ontdekkingen: men gaat onderzoeken, zelfstandig onderzoeken wat de mens vroeger dacht en deed, bibliotheken en academies worden gesticht, men wil zoveel mogelijk weten, begrijpen, doorgronden, en men heeft grote bewondering voor de alzijdig ontwikkelde mens, de ‘uomo universale’.
Dat dit alles ook op de kunst van grote invloed is, spreekt vanzelf. Ook daar ontstaan nieuwe genres en vormen, herleving eigenlijk van in de klassieke Oudheid beoefende genres als biografie en historieverhaal; de brief wordt weer een verfijnd kunstwerk; in de dichtkunst doet het metrum zijn intrede; het sonnet met zijn kunstige, weloverwogen bouw wordt veelvuldig beoefend, - kortom, een bewust streven naar schoonheid kenmerkt allerwegen de kunst.
| |
Overzicht en indeling
31
Om in de uitgebreide stof van deze literatuur-periode niet te verdwalen, volgt hier de samenvatting van wat in de komende paragrafen behandeld zal worden.
| |
| |
Onze eerste taak zal zijn: na te gaan wat de Renaissance is, en welke verhouding er bestaat tussen Renaissance en Humanisme. Daar in deze periode ook de Hervorming en de vrijheidsstrijd tegen Spanje vallen - ook zij drukken hun stempel op een deel onzer letterkunde - verdienen ook deze onderwerpen een bespreking. Zo krijgen wij dus om te beginnen de algemene paragrafen:
Renaissance |
Humanisme |
De Renaissance in het buitenland |
Reformatie en Contra-Reformatie
waaronder dan vallen: |
de anonieme letterkunde (martelaarsliederen e.d.) |
Anna Bijns (als voorvechtster van het r.-k. geloof) |
Philips van Marnix van St. Aldegonde (als strijder voor het calvinisme) |
D.V. Coornhert (als strijder tegen het onrecht, wáár hij dit ook zag) |
Strijdpoëzie (geuzenliederen, e.d.) |
|
In elke stroming is er een periode van opkomst, een van bloei, en een van verval. Zo komen wij tot de indeling:
Vroeg-Renaissance
Jonker Jan van der Noot |
Carel van Mander |
H.L. Spiegel en Roemer Visscher |
|
Bloeitijd
P.C. Hooft |
Jacob Cats |
Constantijn Huygens |
- een reeks, die even onderbroken wordt in verband met de strijd tussen de Kamers: De Eglentier en de Eerste Duytsche Academie - |
G.A. Bredero |
Joost van den Vondel |
|
Na deze hoofdfiguren volgen dan de iets minder belangrijke:
Drie religieuze dichters (Stalpaert, Revius, Camphuysen) |
Drie Zuidnederlandse dichters (De Harduwijn, Poirters, De Swaen) |
Drie dichters van het tweede plan (Starter, De Decker, Dullaert) |
|
waarna deze bloeiperiode besloten wordt met een blik op
Het proza in de 17de eeuw (Statenbijbel, Hoofts Historiën, Brandts biografieën, de scheepsjournalen, de schelmenroman en de arcadia).
Nabloei en verval
Jan Luyken |
Drie toneelschrijvers (Jan Vos, Asselijn, Bernagie) |
De Dichtgenootschappen, - overgang naar de 18de eeuw |
|
| |
| |
| |
Renaissance
32
De Renaissance is een beweging op het gebied van kunst en cultuur die haar oorsprong vindt in het Italië van omstreeks 1300. Haar naam ontleent ze aan het feit dat de belangstelling voor en de navolging van de klassieke kunst der Grieken en Romeinen een dergelijke omvang namen, dat men van een wedergeboorte kan spreken. Toch zouden wij dit niet als enig of zelfs maar als eerste kenmerk van de Renaissance willen noemen, immers, zij komt voort uit een, vergeleken met de Middeleeuwen, geheel nieuwe geesteshouding:
1. De kunst van de Middeleeuwen was, behoudens enkele uitzonderingen als in mystiek, cultuurlied e.d., vóór alles gemeenschapskunst; in de Renaissance zien wij hoe deze gemeenschapskunst plaats maakt voor een veel meer individualistisch gerichte.
2. Bij het hele denken en doen, de hele levenshouding van de Middeleeuwer stond God in het middelpunt; in de Renaissance zien wij hoe dit niet langer het geval is, niet meer God doch de mens komt in het centrum te staan: tegenover het theocentrische van de Middeleeuwen zien wij in de Renaissance het antropocentrische.
3. Deze hoge waardering voor de mens, voor de zelfbewuste, krachtige mens die het heelal poogt te doorgronden, de loop der sterren nagaat, nieuwe werelden ontdekt, vindt men ook in de klassieke Oudheid. Men bestudeert deze Oudheid, krijgt een groeiende bewondering voor de grootheid en hoogheid van haar denken en haar kunst, en men streeft ernaar deze schoonheid te doen herboren worden.
4. De schoonheid die zovele Middeleeuwse kunstwerken kenmerkt, was nooit het uitdrukkelijk doel van de kunstenaar: de Middeleeuwer wilde Goderen (kathedralen en schilderijen, mystiek, ‘Beatrijs’, ‘Mariken van Nieumeghen’, enz.), hij wilde lezer of toehoorder boeien door zijn vertellingen (ridderromans), hij wilde uiting geven aan zijn spotlust (‘Van den Vos Reinaerde’), etc., de schoonheid was a.h.w. de toegift van het kunstenaarschap. De Renaissancist evenwel streeft bewust en opzettelijk naar het scheppen van schoonheid.
5. De mens wenst niet meer aan te nemen op gezag, zèlf wil hij onderzoeken, zelf alles bestuderen.
Het zijn in hoofdzaak deze vijf kenmerken waardoor de Renaissance bepaald wordt.
| |
Humanisme
33
Renaissance en Humanisme zijn niet los van elkaar te denken. Bij de term Humanisme denken wij allereerst aan de hoge waardering van de menselijke persoonlijkheid, wij zouden het begrip kunnen omschrijven als: de geesteshouding die, onder invloed van het klassieke denken, vóór alles de menselijke waarde en waardigheid in het centrum plaatst. Gewoonlijk wordt met de term Renaissance aangeduid: de alle levensuitingen omvattende beweging, terwijl Humanisme gereserveerd is voor de wijsgerige, in het algemeen de wetenschappelijke richting in de Renaissance.
Maakt de niet-humanistische Renaissancist in hoofdzaak gebruik van de eigen taal, de Humanist geeft de voorkeur aan het Latijn. Het is de Florentijn Francesco Petrarca (1304-1374) die wel de ‘vader van het Humanisme’ genoemd wordt. Het
| |
| |
meest bekend in West-Europa werden de Engelsman Thomas More (of Morus, 1478-1535) en zijn vriend Desiderius Erasmus (1469-1536).
Sir Thomas More diende als Lord-Kanselier zijn land tot 1532, - toen echter weigerde hij, als katholiek trouw aan de paus blijvend, koning Hendrik VIII als hoofd van de (Engelse) Kerk te erkennen; hij werd gevangen genomen en stierf op het schavot. Zijn populairste werk is Utopia (1516), waarin hij, in de vorm van een gefingeerd reisverhaal, de ideale staat Utopia schildert, met de duidelijke bedoeling de wantoestanden in de eigen christelijke samenleving te hekelen.
Desiderius Erasmus werd geboren te Rotterdam, maar bracht het grootste deel van zijn leven door in Frankrijk, Italië en Zwitserland. Hij bestreed wat hij misstanden achtte in de katholieke Kerk, maar, hoewel hij dus een hervorming in de Kerk noodzakelijk achtte, stond hij afwijzend tegenover de Reformatie. Tegenwoordig worden van hem nog het meest gelezen zijn Colloquia familiaria (Samenspraken, 1519 en volgende jaren) en, vooral, zijn aan Thomas More opgedragen Encomion morias (De lof der zotheid, 1511). In dit laatste werk (waarvan een uitstekende vertaling in het Nederlands verscheen door J.B. Kan) is het de gepersonifieerde Zotheid die aan het woord is: zij beroemt er zich op dat zij, en zij alleen, door haar goddelijke macht, goden en mensen vrolijk kan maken, - immers, door de dwaasheid die de mens zichzelf voorspiegelt leeft hij eerst gelukkig. Wat zou het leven van b.v. de ‘taalmeesters’ zijn zonder deze gelukkig-makende inbeelding?
| |
Taalmeesters
Hoofdstuk XLIX
1]Onder hen bekleeden de taalmeesters den eersten rang, dat voorzeker het
2]allerrampzaligste, treurigste en het meest bij de goden gehate slag van men-3]schen zou zijn, als ik de ongemakken van hun zoo ellendig beroep niet door
4]een genoegelijk soort van waanzin verzachtte. Want niet een vijfvoudige vloek,
5]zooals een Grieksch puntdicht aantoont, rust op hen, maar een duizendvou-6]dige, daar zij altijd uitgehongerd en vuil hun leven slijten in hun maar al te
7]bekende scholen; wat zei ik, in scholen, neen veeleer dienen ze vertrekken
8]vol kwellingen des geestes en des lichaams of rosmolens, of folterkamers te
9]heeten. Daar worden zij, omringd door troepen van jongens, oud onder hun
10]moeilijk werk, doof door al het geschreeuw en teeren weg door al het vuil
11]en den stank. Nochtans, tengevolge van mijn goedertierenheid verbeelden zij-12]zich de eersten aller menschen te zijn. Zoozeer zijn ze met zichzelf ingenomen,
13]als zij hun schuw troepje door hun barsch gezicht en dreigende woorden
14]angstig maken, als ze met plakken, roeden en zweepen den ongelukkigen het
15]vleesch van het lijf halen en, 't voorbeeld van den ezel van CymeGa naar voetnoot1 volgend,
16]op alle mogelijke wijzen hun wreedaardige luim botvieren. Intusschen ver-17]beelden zij zich, dat al dat vuil keurige netheid is, den stank vindt hun neus
18]mariolein en die ellendige slavernij gaat bij hen voor een koningschap door,
19]zoodat ze hun tirannie niet tegen de heerschappij van een Phalaris of Diony-20]siusGa naar voetnoot2 willen ruilen. Maar nog veel gelukkiger zijn zij door een ongehoord
| |
| |
21]hoogen dunk van hun geleerdheid. Alhoewel zij den knapen mets dan dol-22]heden instampen, zien zij toch., God betere het, uit de hoogte neer op iederen
23]Palaemon en op iederen DonatusGa naar voetnoot1 en zij weten het door allerlei kunstgrepen
24]tot mijn verbazing zoo ver te brengen, dat malle moertjes en stomme vaders
25]hen voor diegenen houden, voor wie zij zichzelf uitgeven. Hierbij dient men
26]nog het eigenaardig genot te voegen, telkens als er een van hen den naam
27]van Anchises' moeder, of een niet algemeen bekend woord op een half ver-28]gaan stuk perkament aantreft, of als iemand een oud stuk steen, waarop zich
29]enige verminkte letters bevinden, ergens opgraaft. Goede hemel, dan komt
30]er geen eind aan hun uitgelatenheid, triomfkreten en lofzangen; het is alsof
31]zij Afrika ten onder gebracht of eenige steden als Babylon ingenomen hebben.
32]En als zij bewonderaars vinden voor hun zoutelooze verzen zonder eenig
33]dichterlijk vuur, waarmee ze overal te koop loopen, dan gelooven zij al dade-34]lijk, dat niets minder dan Maro'sGa naar voetnoot2 geest in hun boezem is gevaren. Maar het
35]alleraardigste is, als zij elkander wederkeerig vol bewondering prijzen en
36]beurtelings in het zonnetje zetten. Als soms een ander zich in een woordje
37]vergist en het toeval wil, dat iemand van hen, wiens gezicht wat scherper is,
38]de fout merkt, hemelsche goedheid, wat heeft men dan dadelijk de poppen
39]aan het dansen! wat een vechten, schelden en uitvaren tegen elkander! Ik mag
40]mij de ongenade van alle taalmeesters op den hals halen, als ik een enkele
41]leugen zeg - ik ken een zeer bekwaam man, een geleerde van den eersten
42]rang in het Grieksch, het Latijn, de Wiskunde, de Wijsbegeerte en de Genees-43]kunde. Hij is reeds zestig jaar oud en kwelt en pijnigt zich sinds meer dan
44]twintig jaar met niets anders dan met de spraakkunst, in de meening, dat zijn
45]geluk dan volmaakt zal zijn, als hem een leven gegund wordt, lang genoeg
46]om zeker uit te maken, hoe de acht rededeelen behooren onderscheiden te
47]worden, iets, dat tot nog toe geen Griek of Romein geheel heeft kunnen tot
48]stand brengen - alsof het een misdrijf ware groot genoeg om zelfs een oorlog
49]over te beginnen, zoo iemand aan een voegwoord een beteekenis toekende,
50]waarop slechts bijwoorden aanspraak hebben. En hierom, al bestaan er even-51]veel spraakkunsten als er spraakkunstenaars zijn, ja nog meer - immers
52]mijn vriend AldusGa naar voetnoot3 alleen heeft meer dan vijfmaal een spraakkunst uitge-53]geven -, toch komt er nooit zulk een boek uit, hoe barbaarsch en onaan-54]genaam ook geschreven, of hij leest het nauwkeurig door, naijverig op ieder-55]een, die op dit gebied met eenige nieuwe dwaasheid voor den dag komt en
56]steeds gefolterd door de vrees, dat soms iemand hem dezen roem voor den
57]neus zal wegkapen en den arbeid van zooveel jaren doen verloren gaan. Wilt
58]gij dit liever waanzin dan wel dwaasheid noemen? Mij is het vrij onverschillig,
59]mits gij slechts erkent, dat men het mij te danken heeft, dat een overigens diep
60]rampzalig schepsel zulk een trap van geluk bereikt, dat het zijn lot zelfs niet
61]met dat van een Perzisch koning wenscht te verruilen.
D. Erasmus, De Lof der Zotheid5, Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam
| |
| |
| |
De Renaissance in het buitenland
34
Als bakermat van de Renaissance noemden wij Italië. De drie grote figuren die hier vermeld moeten worden, zijn: Dante (al kan deze ook gezien worden als de grote voltooier van de Middeleeuwen), Petrarca en Boccaccio, - alle drie Florentijnen zou men kunnen zeggen, hetzij door geboorte, hetzij door afkomst, hetzij door inwoning.
Dante Alighieri (1265-1321) vereeuwigde, in afwisselend lyriek en proza, zijn geïdealiseerde geliefde, Beatrice, in La vita nuova (Het nieuwe leven, 1292). Zijn meesterwerk is echter La divina commedia (1307-1314). In De goddelijke komedie (de toevoeging ‘goddelijk’ is van Boccaccio) beschrijft Dante zijn tocht door Inferno (Hel), Purgatorio (Louteringsberg, Vagevuur) en Paradiso (Paradijs, Hemel), een tocht waarbij eerst de door hem vereerde Latijnse dichter Vergilius zijn leidsman is en later die taak wordt overgenomen door Beatrice, - twee figuren die men zien kan als respectievelijk de Rede en de Genade. Tegelijkertijd geeft Dante in zijn Divina commedia echter een grootse visie op het eigentijdse en vroegere wereldbestel: alle grote, in die dagen bekende figuren vinden hun plaats in hel, vagevuur of hemel.
Francesco Petrarca (1304-1374) schreef het merendeel zijner werken in het Latijn; -als Renaissancist zal hij echter onsterfelijk blijven door zijn in het Florentijns geschreven Canzoniere (Sonnetten en liederen voor Laura), waarmee hij de traditie der troubadours voortzet, maar tegelijkertijd het voorbeeld wordt voor talloze dichters na hem die de erotische poëzie beoefenen.
De naam Giovanni Boccaccio (1313-1375) is onverbrekelijk verbonden met zijn bekendste werk Decamerone. In deze, honderd verhalen tellende raamvertelling, laat Boccaccio een tiental jongelieden, dat vanwege een pest-epidemie Florence ontvluchtte, ieder op tien avonden een verhaal vertellen; het zijn in hoofdzaak zeer geestig en uitermate vrijmoedig vertelde liefdesgeschiedenissen.
De Renaissance in Frankrijk concentreert zich in een zevental dichters, befaamd geworden als La Pléiade, omstreeks 1548 ontstaan. Het meest bekend van hen zijn: Pierre de Ronsard met zijn Sonnets pour Hélène en Joachim du bellay. Niet tot de Pléiade-dichterkring behorend, maar toch uitermate belangrijk zijn (uit dezelfde tijd, nl. 16de eeuw): Michel de Montaigne met zijn Essais, en Rabelais met de fantastische, maar zeer realistisch beschreven, ruw-grappige geschiedenis van Gargantua en Pantagruel.
Hoewel er ook nog gewezen kan worden op enige invloed uit Spanje (schelmenroman) en Engeland (Shakespeare), kunnen wij toch wel zeggen, dat de Renaissance in hoofdzaak tot ons gekomen is langs twee wegen: die rechtstreeks en die via Frankrijk.
|
-
voetnoot1
- de bewoners van Cyme, Griekse stad in Klein-Aziƫ, waren berucht om hun domheid. Zo zouden zij zich eens door een ezel, vermomd in een leeuwehuid, lange tijd hebben laten tiranniseren
-
voetnoot2
- Phalaris en Dionysius waren beruchte tirannen
-
voetnoot1
- Palaemon en Donatus waren beroemde Romeinse taalgeleerden
-
voetnoot2
- Publius Vergilius Maro, Romeins dichter
-
voetnoot3
- Aldus: beroemd boekdrukker en geleerde te Venetiƫ, vriend van Erasmus.
|