Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
Het proza in de Middeleeuwen23Daar het merendeel van de Middelnederlandse letterkunde niet bedoeld was om gelezen maar om beluisterd te worden en de dichtvorm het onthouden vergemakkelijkte, heeft niet het proza maar de poëzie de overhand. De mystiek echter, om een voorbeeld te noemen, die tóch slechts begrepen kon worden door mensen van (vooral ook theologische) ontwikkeling, werd in hoofdzaak in prozavorm geschreven. Met de opkomst van de derde stand en mede dank zij de uitvinding van de boekdrukkunst (eerste helft van de 15de eeuw), die de vermenigvuldiging der boeken gemakkelijker, maar vooral ook goedkoper, maakte, zien wij het proza langzamerhand in betekenis toenemen, al blijft de dichtvorm zich nog tot in de 18de eeuw met name bij het toneel als de meest-gebruikte vorm handhaven.
Het proza in de Middeleeuwen overziend, onderscheiden wij de volgende genres: a. mystiek. Hierover spraken wij reeds in § 15. Behalve de daar genoemde mystieke gedichten heeft Hadewych (± 1250) ook mystiek proza geschreven, o.a. haar Visioenen. Een tweede grote figuur is Jan van Ruusbroec (1294-1381). Tussen zijn werk en dat van Hadewych die een eeuw vroeger leefde bestaan kenmerkende verschillen: ademt de mystiek van Hadewych in de wijze van uitdrukken een ridderlijke geest, bij Ruusbroec vinden wij hier niets van terug; bij Hadewych overheerst het gevoel, het werk van Ruusbroec is veel meer overdacht, het richt zich ook meer tot ons verstand: de compositie en de voorstelling treffen door hun heldere systematiek. | |
[pagina 54]
| |
Voor de theologisch niet geschoolde lezer zijn echter zowel Hadewych als Ruusbroec moeilijk te lezen. De invloed van Ruusbroec strekte zich uit tot Noord-Nederland (en zelfs tot over de landsgrenzen), waar hij stimulerend werkte op het ontstaan van de Moderne Devotie, in feite een waar mogelijk in de praktijk toepassen van Ruusbroecs mystiek. Het mooiste en veruit beroemdste werk dat wij aan de Moderne Devotie te danken hebben, is Thomas a Kempis' Navolging van Christus, geschreven in het Latijn. Een andere bekende figuur is nog Jan Brugman, beroemd om zijn volkspreken. b. bijbelstof. Het bekendst werd de evangeliënharmonie (d.w.z. de versmelting van de vier evangeliën tot een doorlopend verhaal): Het Limburgse Leven van Jezus (13de eeuw), treffend door de sobere, suggestieve verhaaltrant: | |
Caput 451]En onssitGa naar voetnoot1 u nit cleine convent want u vader sal u gheven syn rike. verkoept 2]dat ghi hebt ende gheft almosne. Makt cledere die ninGa naar voetnoot2 versliten ende ghedert 3]den schat die nin mindert. En legt nit uwen schat in derdeGa naar voetnoot3 daer hi rosteghen 4]moghe ende daer die motten dar toe moghen gheraken. ende daer de dieve 5]wandelen, diene mogen ut graven ende stelen. mar legt uwen schat in den 6]hemel daer noch rostegheit noch motte din en moghe ergren noch daerne 7]die dieve en conen ut gegraven noch ghestelen. Daer dyn schat es dars dyn 8]herte. Dat licht dyns lichamen dats dine oghe. Es dine oghe simpel so sal 9]al dyn lichame cler syn. ende es dine oghe quaet so sal al dyn lichame donker 10]syn. Ende ochteGa naar voetnoot4 dat licht dat in di es donkerheit es hoegedaen syn dan de 11]demsternessenGa naar voetnoot5?
c. exempelen. Om voor de eenvoudige gelovigen bepaalde geloofswaarheden duidelijk te doen spreken, maakte de geestelijkheid bij de predikaties gebruik van exempelen: eenvoudige verhalen, waaruit het betoogde helder naar voren moest komen, b.v. dat men vertrouwen moest hebben in de voorspraak van Maria, dat de hemelse schoonheid alle aardse glans overtrof, enz. Deze exempelen kunnen uiterst naïef zijn van toon, maar in hun kinderlijke zuiverheid zijn ze ook vaak ontroerend. | |
Van een clerc die begheerde Maria te Sien1]Het was een clerc die diende Maria die maghet ende moeder Gods seer yn-2]nichlic. Ende in dat slot van sinen ghetiden so badt hi ende begeerde seer 3]Maria te sien. Op een tijt lach hi in sinen ghebede ende Maria sijn vriendinne 4]quam tot hem ende sprac hem toe. Hi wortGa naar voetnoot6 vervaert want hi en sach daer 5]nyement. Doe vraechde hi wie daer waer. Doe antwoorde Maria ende seide: 6]Ic bin hier Maria die moeder Gods die ghi seer begheert te sien. Mer ic segghe 7]iu saghet ghi mi ghi sout blint worden vander claerheit. Doe seide die clerc: 8]O waerde Maria maghet ende moeder Gods ic sel mijn een oghe toe binden 9]ende mitten anderen oge wil ic gaerne blint werden op datGa naar voetnoot7 ic iu eens mach | |
[pagina 55]
| |
10]sien. Ende doe hi Maria in haer claerheit ghesien hadde doe was hi mit dien 11]oghe blint. Ende rechtevoortGa naar voetnoot1 badt hi devotelic an Maria dat hise mitten 12]anderen oghe noch eens sien mochte hi woude daer altemael om blint wesen. 13]Ende Maria die waerde maghet die liet haer noch eens sien. Ende doe was 14]hi mit beyden oghen blint. Doe Maria sijn grote begheerten sach die hi tot 15]haer hadde doe gaf si hem sijn ghesichte al te malen weder. Doe dancte hi 16]ende lovede Maria ende diende haer mit grooter devocien.
d. prozavolksboeken. De Reinaert en de populaire ridderromans als De vier Heemskinderen, Het Roelantslied keren in de 15de eeuw, maar ook later nog, terug, nu evenwel als prozaromans: met de gemakkelijker vermenigvuldiging van de boeken en de zich verbreidende kunst van het lezen is er immers geen reden meer om de dichtvorm te handhaven. Het hier volgende fragment uit De Historie van den vier Heemskinderen beschrijft hoe de vier gebroeders eindelijk hun onderwerping aan koning Karel aanbieden, en hoe deze eist dat het ros Beyaert verdronken zal worden (uit het 25ste hoofdstuk). 1]Als die coninc Beyert hadde, volquam hi sijn belofte, want hij dede hem twe 2]molensteenen binden an den hals ende leiden op die brugge vander Oyse ende 3]werpen in de riviere: Beyert sanck met die molensteenen so alst eerst in ge-4]worpen was om die swaerheit vander steenen, mer terstont quamt boven ende 5]began te swemmen. Mettien sach Reinout om ende sacht swemmen: Beyert 6]versach Reinout ende doen verhieft sinen voet ende sloech soe crachtelick 7]tegen de molenstenen dat si beide braken ende swam te lande ende so drae 8]alst te lande quam liept na sinen here Reinout. Als Karel dat sach seide hi 9]tot Reynout: ‘Reinout, geeft mi Beyert weder, of ic sal u doen vangen’. 10]Reinout dit horende van den coninc, gaf hy Beyert den coninc weder. Doe 11]dede die coninck Beyaert binden an elcke voet een molensteen ende an den 12]hals twe ende lietet so werpen in die riviere; noch quam Beyert boven ende 13]versach sinen meester ende brac die molensteenen ende liep tot sinen meester. 14]Adelaert dit siende liep tot Beyert ende custet voer sinen muyl. Die coninc 15]dit siende, verwonderdet seer die crachte van sulcken paert. Doe seide die 16]coninc: ‘Reinout, ten si dat ghi my Beyert weder geeft, ic sal u doen vangen 17]ende hanghen te Montefaucoen an die galghe’. Doe seide Adelaert: ‘Vermale-18]dijt moetstu zijn, Reynout, geefstu den coninc Beyert weder’. Reinout seide 19]weder: ‘Swijch broeder, sal ic om een ors des conincs toerne hebben? neen 20]ic waerlic, broeder, also helpe mi God’. Doe seide Adelaert: ‘O Beiaert, hoe 21]valschen here hebdi gedient: met valschen loen wordi geloent’. Reinout heeft 22]Beyert weder gevangen ende den coninc ghegeven, seggende: ‘Heer coninc, 23]dat is die derde reiseGa naar voetnoot2 dat icken u gelevert heb ende ist dat u dit ors nu ontgaet, 24]ic en vanges u niet weder want het gaet mijnre herten te na’. Die coninc ont-25]finct ors ende seide: ‘Reinout, gi en moet niet omsien, want so lange als tors 26]u siet so en soudet niet moghen verdrencken’. Doe most Reinout voer de | |
[pagina 56]
| |
27]heren sweren dat hi niet omsien en soude na Beiert. Doe dede die coninc 28]Beiaert an elcke voet binden twe groote molenstenen ende an den hals twee 29]ende soe werpen in die riviere: doe most dat ors te gronde sincken overmits 30]die swaerheit der stenen. Een wijle dair na quamt weder boven ende stac 31]thoeft om hoge, neyendeGa naar voetnoot1 nae sinen here oft een mensche geweest hadde, deGa naar voetnoot2 32]na sinen lieven vrient gescreit hadde. Als dit neyen Reynout hoerde ende niet 33]om en dorste sien, ginc hem so na der herten dat hij in onmacht viel: Beyert 34]neech sinen here metten hoefde, neyde seer na sinen here. Als Ridsaerd dit 35]sach, hadde hi in sijn herte groot verdriet ende hem iammerdet seer. ende 36]dye ander broeders hadden oeck groten rou mede om tors dat si sinen here 37]so getrouwe sagen: ten lesten sanc dat ors in die gront ende verdranc. |