Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| ||||
Het dierdicht21Het dierdicht is zeer oud en wij treffen het aan bij tal van volkeren. Van de dierfabel (de verzonnen, korte dier-anekdote met moraliserende strekking, een moraal die gewoonlijk nog eens apart in de begin- of slotregels onder woorden wordt gebracht) wordt wel aangenomen, dat Voor-Indië er de bakermat van zou zijn; het genre zou dan via Griekenland en het Romeinse rijk naar West-Europa gekomen zijn. Bekend zijn de fabels van de Griekse slaaf Aesopus (6de eeuw v. Chr.), en het zijn deze fabels, waarvan wij er een aantal terugvinden in de Middelnederlandse Esopet (13de eeuw). Een voorbeeld hieruit is: 53][regelnummer]
Een wolf ende een lam goedertieren
Quamen drinken tere rivieren;
55][regelnummer]
Si ghinghen drinken in .ij. steden:
Die wolf dranc boven, dlam beneden.
Doe seide die wolf: ‘du bevulst mi al
Dwater, dat ic drinken sal’.
‘Ay here’, sprac dlam, ‘wat segdi?
60][regelnummer]
Dwater comt van u te mi’.
‘Ja’, seide die wolf, ‘vloecstuGa naar voetnoot1 mi toe?’
Dlam antworde: ‘here, in doe’.
‘Du doest’, sprac hi, ‘dus dede dijn vader
Wilen eer ende dijn gheslachte algader’.
65][regelnummer]
Dlam sprac: ‘in was doe niet gheboren,
TwiGa naar voetnoot2 soudicker af hebben torenGa naar voetnoot3?’
‘Noch’, seide die wolf, ‘horic di spreken?
Ic wane wel ic saels mi wreken’.
Die wolf sloech te stickenGa naar voetnoot4 ende scoertGa naar voetnoot5;
70][regelnummer]
Dlam nochtan hads niet verboertGa naar voetnoot6.
Dus vint een quaet man occusoenGa naar voetnoot7,
Als hi den goeden quaet wille doen.
Het genre van de dierfabel kwam tot zijn hoogste bloei bij de Franse dichter Jean de Lafontaine (17de eeuw). Naast de dierfabel kwam al weldra de diernovelle op, die langer was en minder sterk moraliserend. Zo ontstond er in West-Europa, zowel in het Latijn als in de volkstaal, een uitgebreide dier-literatuur. Zijn de handelende figuren oorspronkelijk ‘onpersoonlijk’, - er wordt gesproken van een wolf, een vos -, in het Latijnse dierverhaal Isengrinus (± 1150) krijgen de dieren voor het eerst eigen-namen. In de Franse literatuur ontstaat dan geleidelijk aan een hele reeks zgn. ‘branches’ (eigenlijk op zichzelf staande hoofdstukken), waarin Renart, de vos, de hoofdrol speelt; hoe populair deze verhalen waren, blijkt wel uit het feit, dat de eigennaam Renart tot de soortnaam renard werd en het oorspronkelijke woord goupil verdrong. Het is een dier branches, Li Plaid (Het pleidooi), die de aanleiding vormde tot onze | ||||
[pagina 49]
| ||||
Middelnederlandse Van den Vos Reinaerde. Over het auteurschap van de Reinaert is lang getwist, en in feite bestaan er nog diverse elkaar bestrijdende meningen. De sterkste aanhang heeft wel de hypothese, dat Van den Vos Reinaerde het werk is van één auteur, Willem, - de andere in een handschrift genoemde naam, Aernout, zou dan een verschrijving zijn voor Perrout (= Perrot de St. Cloud), de naam van de Franse schrijver. Genoemde Willem heeft dan Li Plaid in het Nederlands bewerkt, doch, niet bevredigd door de wijze waarop de Franse auteur zich op een gegeven moment van zijn verhaal af maakt, geeft hij een zelfstandige voortzetting (die overigens ongeveer de helft van het boek uitmaakt).
Vergelijken wij de Franse Roman de Renart met onze Van den Vos Reinaerde, dan springt in het oog, dat de Middelnederlandse bewerking (eind 12de eeuw?) het origineel in alle opzichten overtreft:
Van den Vos Reinaerde is een der hoogtepunten van onze Middelnederlandse literatuur. Dit dankt het werk allereerst aan de gesloten, verantwoorde opbouw; het verhaal is verdeeld over drie dagen: de voorbereiding (de klachten tegen Reinaert, de tweevoudige indaging), de veroordeling (doch tevens Reinaerts list die hem tenslotte de overwinning doet behalen), en, derde dag, de afwikkeling: het vertrek van Reinaert en zijn wraak. Een tweede kwaliteit is de prachtig volgehouden karaktertekening, de geniale wijze waarop de dichter haast spelenderwijs de moeilijkheden van het dierenepos de baas blijft: de figuren blijven dierlijk in hun handelen, maar toch weerspiegelen zij tegelijk menselijke ondeugden, en het is juist deze vermenging van dierlijk doen en menselijk denken, waarin de, door de dichter gretig aangegrepen, mogelijkheid tot scherpe satire ligt. De stijl tenslotte is in zijn eenvoud uitermate suggestief.
Van den Vos Reinaerde is voor alles een spannend en geestig verhaal, - door de satirische aanleg van de auteur wordt het tegelijk een hekeling van allerlei menselijke ondeugden (heers- en hebzucht bij Koning Nobel, vraatzucht en domheid bij Bruun de Beer), een aanklacht tegen adel en geestelijkheiden een parodie op de ridderroman (de hofdag, de strijd tussen de rijksgroten onderling). En door de menselijkheid waarmee alles gezien werd, bleef de Reinaert waardevol tot op de dag van heden, zoals o.a. blijkt uit de talloze bewerkingen. Vergeleken bij de Middelnederlandse Van den Vos Reinaerde is elke latere bewerking echter een verzwakking, en noch de Latijnse toga waarin hij gehuld werd, noch de Duitse uniform waarin Goethe Reineke Fuchs tot de paradepas van deftige hexameters dwong, noch ook het moderne colbert past ‘den fellen met den roden baerde’. | ||||
[pagina 50]
| ||||
Van den Vos Reinaerde
| ||||
[pagina 51]
| ||||
Hildic spot met hu, neen ic niet'.
Reynaert sprac: ‘Bruun, mochtijs yetGa naar voetnoot1?
OfGa naar voetnoot2 ghi honich moghet heten,
590][regelnummer]
Bi huwer trauwen, laet mi weten:
Mochtijs yet, ic souts hu sadenGa naar voetnoot3.
Ic saels hu so vele beradenGa naar voetnoot4,
Ghine hatet niet met hu tienen,
Waendic hu hulde daer-met verdienen’.
595][regelnummer]
‘Met mi tienen? hoe mach dat wesen?
Reynaert, hout huwen mont van desen,
Ende sijts seker ende ghewes:
Haddic al thonich dat nu es
Tusschen hier ende Portegale,
600][regelnummer]
Ic haet al up teenen male’.
Reinaert voert nu de beer naar een gevelde eik op het erf van de timmerman Lamfroit; deze heeft wiggen in de eik geslagen om hem te splijten. 677][regelnummer]
Ende Brune liet hem so verdorenGa naar voetnoot5
Dat hi thoeft over die horenGa naar voetnoot6
Ende die twee voerdere voete in stac.
680][regelnummer]
Ende Reynaert poghede dat hi brac
(Die daer te voren ghinc so smeekenGa naar voetnoot7)
Die wegghen beede huter eecken:
Bruun bleef ghevanghen in den boem.
Nu hevet de neve sinen oem
685][regelnummer]
In boesheden bracht met sulker achteGa naar voetnoot8,
Dat hi met liste no met crachte
In gheereGa naar voetnoot9 wijs ne can ontgaen
Ende bi den hoefde staet ghevaen.
Wat raeddi Brunen te doene?
690][regelnummer]
Dat hi was sterc ende coene
Sal hem niet ghehelpen moghen.
Hi sach wel, hi was bedroghen.
Hi began briesschen ende dulenGa naar voetnoot10.
Hi was ghegrepen bi ziere mulen
695][regelnummer]
So vaste ende bi den voeten voren:
Al dat hi pijndeGa naar voetnoot11 was verloren,
Hine waende nemmermeer ontgaen.
Van verre was Reynaert ghestaen
Ende sach commen Lamfreyde
700][regelnummer]
Die up sinen hals brochte beide
| ||||
[pagina 52]
| ||||
Een scaerpe haexGa naar voetnoot1 ende eene baerdeGa naar voetnoot1.
Hier mooghdi horen van Reynaerde
Hoe hi sinen oem ghinc rampineerenGa naar voetnoot2:
‘Oem Brune, vaste gaet mineerenGa naar voetnoot3!
705][regelnummer]
Hier comt Lamfroyt ende sal hu scijncken:
Haddi gheten, so souddi drincken’.
Ten koste van beide wangen en één oor, alsmede van de klauwen van zijn voorpoten, lukt het Bruun zich te bevrijden. Dat, als hij in deze toestand aan het hof verschijnt. Tibeert de Kater, die als tweede met de boodschap belast wordt, weinig zin heeft om Reinaert te gaan indagen, is begrijpelijk. Het vergaat hem inderdaad even slecht! Tot de stand der edelen behorend heeft Reinaert het recht driemaal gedaagd te worden, - als hij ook dan niet zou verschijnen, zal hij vogelvrij verklaard worden. Als dan ook de volgende dag Grimbeert de Das bij hem komt, gaat Reinaert tenslotte mee. Onderweg spreekt hij zijn beroemde vossebiecht, een biecht die niet bestaat in een rouwmoedig belijden van zijn zonden, maar neerkomt op een ophalen van de meest aangename herinneringen aan al zijn schurkenstreken, - van één zelfs zegt hij in een prachtige dubbelzinnigheid, dat hem die ‘liever bleven ware te doene dant is ghedaen’. Op dezelfde wijze als waarop Reinaert Bruun en Tibeert in hun verderf heeft gestort, nl. door te speculeren op hun karakterfouten (vraatzucht), speculeert hij nu op de hebzucht van de koning door hem een verborgen schat voor te spiegelen. Toch is de koning zo slim van Reinaert te verlangen, dat deze mee zal gaan de schat halen. Doch 2698][regelnummer]
Reynaert sprac: ‘ghi secht wonderGa naar voetnoot4.
Waendi in waers arde vroGa naar voetnoot5
2700][regelnummer]
Coninc, oftGa naar voetnoot6 mi stonde also
Dat ic met hu wandelen mochte
Also als ons beeden dochte,
Ende ghi, heere, waert al sonder sondeGa naar voetnoot7?
Neent, het es also ic hu orconde,
2705][regelnummer]
Ende ict hu segghe, al eist scame:
Doe Ysingrijn in sduvels name
In de ordineGa naar voetnoot8 ghinc hier te voren
Ende hi te moonke wart bescorenGa naar voetnoot9,
Doe ne conste hem de provendeGa naar voetnoot10 niet ghenoughenGa naar voetnoot10,
2710][regelnummer]
Daer .vj. moenkeGa naar voetnoot11 hem bi bedroughenGa naar voetnoot12.
Hi claghede van honghere ende carmede
So zeere, dats mi ontfaermede.
Doe hi carmede ende wart traech,
Doe haddics rauwe, als een zijn maechGa naar voetnoot13,
2715][regelnummer]
Ende gaf hem raet dat hi ontran.
Daer omme bem ic in spaeus ban.
| ||||
[pagina 53]
| ||||
Maerghin, als die zonne up gaet
Willic te Roeme om aflaet.
Van Roeme willic over zeeGa naar voetnoot1.
2720][regelnummer]
Danen ne keeric nemmermee,
Eer ic so veleGa naar voetnoot2 hebbe ghedaen,
Coninc, dat ic met hu mach gaen
Thuwer eeren ende thuwer vromenGa naar voetnoot3,
OfGa naar voetnoot4 ic te lande weder come.
2725][regelnummer]
Het ware een onscone dinc,
Souddi, heere coninc,
Maken huwe wandelingheGa naar voetnoot5
Met eenen verwatenen ballingheGa naar voetnoot6
Als ic nu bem, God betere mi!’
Tot het laatst toe blijft Reinaert zichzelf: de hem vergezellende Cuwaert de Haas wordt gedood en opgepeuzeld; diens kop laat hij door Belin de Ram (de hofkapelaan!), in zijn reistas naar de koning brengen, hem op het hart drukkend, dat hij vooral moet zeggen dat hij de ‘boodschap’ eigenhandig geschreven heeft. Reinaert en zijn hele gezin trekken weg, en de koning blijft weinig anders over dan zijn nederlaag te slikken. |
|